Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2002, AE3232, 01/01602
Gerechtshof Amsterdam, 08-05-2002, AE3232, 01/01602
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 mei 2002
- Datum publicatie
- 27 mei 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AE3232
- Zaaknummer
- 01/01602
Inhoudsindicatie
Buitengewone lasten in verband met levensonderhoud zoon. Belanghebbendes zoon volgde een opleiding tot verkeersvlieger. Een groot deel van de opleiding vond plaats in de Verenigde Staten. Belanghebbende heeft een bedrag aan buitengewone lasten in verband met kosten van levensonderhoud opgevoerd. Belanghebbende heeft in de visie van de inspecteur recht op kinderbijslag voor zijn zoon, buitengewone lastenaftrek geweigerd. Belanghebbende heeft op enig moment afgezien van het recht op kinderbijslag. Het Hof acht het aannemelijk dat belanghebbende dit heeft gedaan in de overtuiging dat er geen recht zou bestaan op kinderbijslag. Het Hof acht deze inschatting begrijpelijk nu ook de SVB lange tijd geen duidelijkheid heeft verschaft, feitelijk niet overging tot betaling van kinderbijslag, een langdurig onderzoek instelde dat niet tot een voor belanghebbende positieve uitkomst leidde, en belanghebbende telefonisch negatief berichtte, de Vliegschool meldde dat geen recht zou bestaan op kinderbijslag en ook andere ouders aftrek buitengewone lasten claimden. Onder deze omstandigheden moet er voor de toepassing van artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 1º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van worden uitgegaan dat belanghebbende geen recht had op kinderbijslag.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 met dagtekening 15 juni 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 april 2002.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak en de navorderingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van e 805 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad e 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbendes zoon, Y, geboren op ** 19** (hierna: de zoon) volgde in het jaar 1996 een opleiding tot verkeersvlieger. De Vliegschool is gevestigd in Q maar een groot deel van de opleiding vond plaats in de Verenigde Staten.
2. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.756. Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag aan buitengewone lasten in verband met kosten van levensonderhoud opgevoerd van ƒ 8.100. In de toelichting bij het aangiftebiljet heeft belanghebbende bij de vraag "Reden waarom u geen kinderbijslag en het kind geen Studiefinanciering (WSF 18+) ontving" vermeld: "Y volgt studie Verkeersvlieger". Met dagtekening 7 april 1998 is de aanslag opgelegd conform de ingediende aangifte. De aangifte is niet op haar juistheid onderzocht.
3. Uit een later door de zoon ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bleek dat belanghebbende zijn zoon niet geheel onderhield maar slechts in belangrijke mate. Met dagtekening 13 juli 1999 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1996 opgelegd. De aftrek buitengewone lasten in verband met kosten van levensonderhoud werd voor het jaar 1996 verlaagd tot ƒ 2.700. Belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag werd afgewezen.
4. Op 12 januari 2000 werd door de inspecteur aangekondigd dat met betrekking tot de jaren 1996 tot en met 1998 een (tweede) navorderingsaanslag zou worden opgelegd. De aftrek kosten levensonderhoud werd door de inspecteur nader bepaald op nihil, omdat belanghebbende in de visie van de inspecteur recht heeft op kinderbijslag voor zijn zoon. Belanghebbende is tegen deze tweede navorderingsaanslag in bezwaar en in beroep gekomen.
5. De echtgenote van belanghebbende heeft bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een wijzigingsformulier ingediend met dagtekening 2 september 1996, waarop zij het volgende heeft vermeld: "Wij willen geen kinderbijslag voor het 4e kwartaal 1996 aangezien wij hierop geen recht hebben i.v.m. stage in het buitenland".
De SVB heeft een onderzoek ingesteld; op 24 december 1996 is de heer A van de SVB daartoe bij de echtgenote van belanghebbende geweest, bij welke gelegenheid belanghebbendes echtgenoot, naar de inspecteur niet weerspreekt, de aanspraak op kinderbijslag weer gestand heeft gedaan; op 16 oktober 1997 wordt door de SVB medegedeeld dat het onderzoek wordt gestaakt omdat is afgezien van het recht op kinderbijslag. In de tussenliggende periode is, buiten een telefonische mededeling van een medewerker van de SVB dat geen recht op kinderbijslag bestond, niets van het SVB vernomen. Bij brief van 28 februari 2000 aan de inspecteur heeft belanghebbende onder meer het volgende vermeld: "… wij [kunnen] u berichten dat mijn vrouw op 23-02-00 telefonisch contact heeft gehad met de heer A van de Sociale Verzekeringsbank, die ons mede heeft toegezegd te onderzoeken of wij recht hebben gehad op Kinderbijslag. De SVB had ons namelijk een brief gestuurd, die zeer onduidelijk was."
Op 1 februari 2001 heeft de SVB aan belanghebbende medegedeeld dat de studie van de zoon als onderwijs in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet zou zijn geaccepteerd. Tot de gedingstukken hoort voorts een brief van de SVB aan de inspecteur van 15 december 1999 waarin de SVB schrijft: "Wij hebben kinderbijslag uitbetaald aan X (…) voor zijn zoon Y (…) tot en met het 4e kwartaal 1995. Betrokkene heeft ons op 16 oktober 1997 schriftelijk medegedeeld af te willen zien van de kinderbijslag voor genoemd kind ingaande het 1e kwartaal 1996. Wij hebben dan ook ingaande het 1e kwartaal 1996 de kinderbijslag stopgezet en betrokkene op 21 oktober 1997 hierover schriftelijk ingelicht."
6.1 Belanghebbende heeft op enig moment afgezien van het recht op kinderbijslag. Het Hof acht het op grond van het gestelde in het beroepschrift aannemelijk dat belanghebbende dit heeft gedaan in de overtuiging dat er geen recht zou bestaan op kinderbijslag. Het Hof acht deze inschatting begrijpelijk nu ook de SVB lange tijd geen duidelijkheid heeft verschaft, feitelijk niet overging tot betaling van kinderbijslag, een langdurig onderzoek instelde dat niet tot een voor belanghebbende positieve uitkomst leidde, en belanghebbende telefonisch negatief berichtte, de Vliegschool meldde dat geen recht zou bestaan op kinderbijslag en ook andere ouders aftrek buitengewone lasten claimden. Onder deze omstandigheden moet er voor de toepassing van artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 1º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van worden uitgegaan dat belanghebbende geen recht had op kinderbijslag. De omstandigheid dat de SVB in de brief van 1 februari 2001 anders bericht doet hier niet aan af, aangezien het recht op kinderbijslag toen niet meer kon worden geëffectueerd
6.2 Uitgaande van deze omstandigheden kunnen de uitgaven van belanghebbende tot voorziening in het levensonderhoud van zijn zoon worden aangemerkt als buitengewone lasten. Gelet hierop kan de onderhavige navorderingsaanslag niet in stand blijven.
Proceskosten
Nu de uitspraak niet in stand blijft acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag als volgt vastgesteld: 2,5 (voor het opstellen van een beroepschrift, een conclusie van repliek en het verschijnen ter zitting) x e 322 x 1 (samenhangende zaken 01/01603 en 01/01604) x 1 (vanwege het gewicht van de zaak) = e 805.
De uitspraak is gedaan op 8 mei 2002 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.