Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5906 AE4840, 02/00043

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5906 AE4840, 02/00043

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 juni 2002
Datum publicatie
3 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE4840
Zaaknummer
02/00043

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Vertrouwensbeginsel. Belanghebbende kreeg naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Vertrouwen gewekt door onbevoegde ambtenaar. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waaronder de onjuiste veronderstelling van belanghebbende dat de ambtenaar wel bevoegd is, voor rekening van de overheid dient te komen. Bijvoorbeeld: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt, diens gedragingen en de omstandigheid dat de bevoegdheidsverdeling binnen die organisatie voor buitenstaanders ondoorzichtig kan zijn. Het Hof overweegt dat het in dit geval ging om een geüniformeerde agente die was gezeten achter de balie van het politiebureau, dat zij een publieksfunctie heeft en een voorlichtende taak, en dat uit de opmerkingen van deze ambtenaar kon worden opgemaakt dat voor het parkeren niet verder hoefde te worden betaald. Verder overweegt het Hof dat het voor de burger in het algemeen onduidelijk is welke functionarissen bevoegd zijn ter zake van betaald parkeren. Ook neemt het Hof in aanmerking de omstandigheid dat in het algemeen parkeerboetes en parkeerbelasting bij het publiek worden vereenzelvigd. Onder deze omstandigheden had belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet hoeven te weten dat de politieagente niet bevoegd was om toezeggingen te doen met betrekking tot de parkeerbelastingen en dient deze onjuiste veronderstelling naar het oordeel van het Hof voor rekening van verweerder te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, hierna verweerder, gedagtekend 26 november 2001, betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer 229910.

Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2002.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 6 en gelast de gemeente Hilversum dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

- gelast de gemeente Hilversum het gestorte griffierecht ad € 29 aan belang-hebbende te vergoeden.

Gronden

1. De auto van belanghebbende, een personenauto met kenteken yy-xx-yy, stond op x-x-2001 geparkeerd in de a-straat in Hilversum op een plaats en een tijdstip dat parkeerbelasting is verschuldigd. Om xx.xx uur is door een parkeerwachter geconstateerd dat er ter zake van het aldaar parkeren geen parkeerbelasting was voldaan en is door hem onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Met dagtekening 29 augustus 2001 is hierop door belanghebbende bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2001 is het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Belanghebbende had op x-x-2001 een afspraak had op het politiebureau te Hilversum, zij had haar auto geparkeerd voor het politiebureau in de a-straat en een parkeerkaartje gekocht. Belanghebbende kreeg in het politiebureau te horen dat de afspraak iets werd verschoven. Toen belanghebbende bemerkte dat zij nog een half uur parkeertijd over had, heeft zij zich gemeld bij de receptioniste met de vraag of zij bij moest betalen. Hierop heeft de receptioniste geantwoord dat belanghebbende de auto rustig kon laten staan. Na afloop van het gesprek ontdekte belanghebbende bij terugkomst bij haar auto dat er een naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd. Met deze naheffingsaanslag heeft zij zich weer gemeld bij de receptioniste. De receptioniste verklaarde dat zij zich vergist had en probeerde de zaak meteen telefonisch op te lossen. Dit had echter geen resultaat omdat de receptioniste geen telefonisch contact kon krijgen met de betreffende dienst. De receptioniste heeft toen toegezegd dat zij de zaak schriftelijk zou oplossen en dat de naheffingsaanslag ongedaan zou worden gemaakt. Zij heeft uit naam van belanghebbende een bezwaarschrift opgesteld waarin zij onder meer verklaarde dat belanghebbende van haar op deze plek mocht staan. Bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2001 is het bezwaar ongegrond verklaard.

3. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting nog verklaard dat de receptioniste gekleed was in een politie-uniform en dat de receptioniste uitdrukkelijk heeft gezegd dat belanghebbende de parkeermeter niet hoefde bij te vullen.

4. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat zij mag vertrouwen op de uitlatingen van de politieambtenaar, dat zij de het advies van de politieambtenaar heeft opgevolgd, maar dat zij hiervoor is gestraft met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Ook de toezegging van de politieambtenaar om een en ander in de bezwaarfase op te lossen is geen gestand gedaan. Het Hof vat deze grieven van belanghebbende op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.

5. Het Hof stelt voorop dat voor het parkeren in de a-straat op voornoemd tijdstip en datum op grond van de Verordening parkeerbelasting was verschuldigd en vaststaat dat belanghebbende deze niet heeft voldaan. Gelet hierop is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het beroep is in zoverre ongegrond.

6. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het Hof als volgt. Het Hof leidt uit het verweerschrift af dat politieambtenaren in de gemeente Hilversum niet bevoegd zijn ter zake van de controle op het voldoen van parkeerbelasting. Het Hof stelt voorop dat in het algemeen geen in rechte te honoreren vertrouwen kan worden gewekt door een mededeling van een onbevoegde ambtenaar. Naar het oordeel van het Hof kunnen zich echter omstandigheden voordoen waaronder de onjuiste veronderstelling van belanghebbende dat de ambtenaar wel bevoegd is, voor rekening van de overheid dient te komen. Hierbij valt te denken aan factoren als de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt, diens gedragingen en de omstandigheid dat de bevoegdheidsverdeling binnen die organisatie voor buitenstaanders ondoorzichtig kan zijn. Het Hof overweegt dat het in dit geval ging om een geüniformeerde agente die was gezeten achter de balie van het politiebureau, dat zij een publieksfunctie heeft en een voorlichtende taak, en dat uit de opmerkingen van deze ambtenaar kon worden opgemaakt dat voor het parkeren niet verder hoefde te worden betaald. Verder overweegt het Hof dat het voor de burger in het algemeen onduidelijk is welke functionarissen bevoegd zijn ter zake van betaald parkeren. Ook neemt het Hof in aanmerking de omstandigheid dat in het algemeen parkeerboetes en parkeerbelasting bij het publiek worden vereenzelvigd. Onder deze omstandigheden had belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet hoeven te weten dat de politieagente niet bevoegd was om toezeggingen te doen met betrekking tot de parkeerbelastingen en dient deze onjuiste veronderstelling naar het oordeel van het Hof voor rekening van verweerder te komen.

7. Onder vorengenoemde omstandigheden mocht belanghebbende erop vertrouwen dat zij geen parkeerbelasting verschuldigd was. Dit vertrouwen dient door verweerder te worden gehonoreerd. De naheffingsaanslag kan mitsdien niet in stand blijven.

Proceskosten

Nu de uitspraak niet in stand blijft acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer voor het bijwonen van de zitting door de gemachtigde, van wie niet is gesteld of gebleken dat deze beroepsmatig bijstand verleende, door het Hof vastgesteld op € 6.

De uitspraak is gedaan op 21 juni 2002 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.