Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5317 AE5165, 00/02363
Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5317 AE5165, 00/02363
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 maart 2002
- Datum publicatie
- 11 juli 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5165
- Zaaknummer
- 00/02363
Inhoudsindicatie
Het Waterschap heeft de aanslag zuiveringsheffing 1998 terecht gebaseerd op een ‘theoretisch jaarverbruik’, d.w.z. op gegevens welke zijn afgeleid uit het niet meer dan twee weken in 1998 onderzoeken van het afvalwater. Aan de toelichting op de aangifte kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat het feitelijk geloosd afvalwater de basis dient te zijn voor de aanslag. De aanslag is conform de meetbeschikking en de Verordening.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X NV te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de sector Middelen van het Waterschap Vallei en Eem, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 juli 2000, in-gediend door belanghebbende en aangevuld bij brieven van 31 juli 2000 en 14 au-gustus 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 25 mei 2000, betreffende de door het Waterschap Vallei en Eem aan belanghebbende opgelegde aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 1998 met betrekking tot het per-ceel aan de Q-weg 6 te Y. De aanslag is berekend naar 1.604,06 vervui-lingseenheden. Het bedrag van de aanslag beloopt ƒ 150.332,50. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermin-dering van de aanslag tot een berekend naar 1.365 vervuilingseenheden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot handhaving van de bestreden uitspraak.
Van verweerder heeft het Hof op 14 september 2001 nadere stukken ontvangen. Het Hof heeft op 17 september 2001 afschriften hiervan naar belanghebbende gezonden.
Ter zitting van 4 oktober 2001 zijn verschenen J, T en C, namens belanghebbende, alsmede mr. B, namens ver-weerder tot haar bijstand vergezeld van H. en E.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Belangheb-bende heeft een uittreksel uit het handelsregister overgelegd. Verweerder heeft van dit stuk kennis kunnen nemen en heeft zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota en het uit-treksel worden tot de gedingstukken gerekend.
Na afloop van de zitting heeft het Hof van verweerder het besluit tot vaststelling van het tarief van de zuiveringsheffing 1998 en een kopie van een publicatie van dit besluit op 11 oktober 1997 in een dagblad ontvangen. Belanghebbende is in de gele-genheid gesteld zich hierover uit te laten.
2. De verordening
2.1. Blijkens het Algemeen reglement voor het waterschap Vallei en Eem (hierna: het Waterschap), vastgesteld bij besluit van provinciale staten van Utrecht van 18 oktober 1995, nr. WNM-2/1995, en van provinciale staten van Gelderland van 11 oktober 1995, nr. F-393, omvat de taak van het Waterschap binnen zijn gebied de zorg voor de waterkering, de zorg voor het oppervlaktewaterkwantiteitsbeheer en de zorg voor het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer. De onderhavige aanslag is gebaseerd op de Verordening zuiveringsheffing waterschap Vallei en Eem 1997 (hierna: de Veror-dening), welke door het algemeen bestuur van het Waterschap ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren op 6 januari 1997 is vastgesteld.
2.2. De voor het belastingjaar 1998 geldende tekst van de Verordening luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. oppervlaktewater: de oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de bevoegdheid bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur;
b. afvalstoffen: de stoffen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
c. vervuilingswaarde: het aantal vervuilingseenheden dat als basis dient voor de bere-kening van de aanslag in de heffing;
d. vervuilingseenheid:
- voor zuurstofbindende stoffen: een inwoner-equivalent, vertegenwoordigend het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal;
- voor andere stoffen:
- elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink;
- (…);
e. (…)
f. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschou-wen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte;
(…).
Artikel 2
Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:
- Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;
- Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten.
Artikel 3
1 Onder de naam zuiveringsheffing wordt, ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, een directe belasting geheven van degene die afvalstoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk.
2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als degene die afvalstoffen direct of in-direct brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk, aangemerkt:
(…)
b ingeval de afvalstoffen afkomstig zijn van een bedrijfsruimte: de gebruiker van die bedrijfsruimte.
(…)
Artikel 6
Voor de heffing geldt als maatstaf:
a. voor zuurstofbindende stoffen:
de gemiddelde belasting per etmaal met die stoffen van een oppervlaktewater of een zuiveringstechnisch werk, uitgedrukt in vervuilingseenheden, en bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen. De gemiddelde belasting per etmaal wordt berekend door de belasting van het oppervlaktewater of het zuiveringstechnisch werk met zuurstof-bin-dende stoffen over het heffingsjaar te delen door 365;
b. voor andere stoffen:
de hoeveelheid van die stoffen uitgedrukt in vervuilingseenheden welke in het hef-fingsjaar in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht.
(…)
Artikel 8
1 Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens met inachtneming van de in Bijlage I van deze verordening opgenomen voorschriften. (…)
2 De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in het derde lid.
3 Op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn ver-kregen, besluit het dagelijks bestuur dat meting en bemonstering geschieden in af-wijking van het bepaalde in het tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. In zijn beschikking geeft het dagelijks bestuur in ieder geval voorschriften met betrekking tot:
a de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;
b het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;
c de wijze waarop de op de voet van letter a verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden per etmaal over een aldaar bedoeld tijdvak, on-derscheidenlijk over het heffingsjaar;
d het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan die beschikking van toe-passing is.
(…)
Artikel 10
Het totale aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfs-ruimte wordt bepaald op de som van het overeenkomstig de artikelen 8 en 9 bepaalde aantal vervuilingseenheden, voor zover deze artikelen van toepassing zijn.
(…)
Artikel 12
1 Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink wordt een aftrek toegepast, met dien ver-stande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstof-bindende stoffen als bedoeld in artikel 10 te vermenigvuldigen met 0,0162.
2 (…)
Artikel 13
De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte wordt bepaald op de som van het overeen-komstig de artikelen 10 en 12 bepaalde aantal vervuilingseenheden.
(…)
Artikel 15
Het tarief bedraagt per vervuilingseenheid f. 93,72.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende produceert onder andere golfkartonverpakking en gebruikt een bedrijfsruimte van waaruit afvalstoffen op de riolering worden geloosd.
3.2. Bij schrijven van 9 januari 1998 heeft X-industrie N.V. (naar het Hof begrijpt een eerder gehanteerde aanduiding van belanghebbende) bij het Waterschap een aanvraag ex artikel 8, lid 3, van de Verordening ingediend. Zij vraagt daarin om voor de berekening van de vervuilingswaarde te mogen volstaan met gegevens, die met behulp van meting en bemonstering in 2 x 7 etmalen zijn ver-kregen. Als reden voert zij aan dat de productieactiviteiten gedurende het gehele jaar constant zijn.
3.3. Bij beschikking van 29 januari 1998 heeft het dagelijks bestuur een beslissing gegeven op bovenstaande aanvraag van belanghebbende. Het bestuur heeft onder andere besloten:
"dat meting, bemonstering en analyse op CZV en Kj-N ter bepaling van de ver-vuilingswaarde van zuurstofbindende stoffen gedurende 2 weken, aanvangende op 20 april en 9 november dient plaats te vinden, overeenkomstig bijgevoegde voor-schriften;
dat éénmaal per meetweek en wel het eerste monster ook geanalyseerd dient te wor-den op As, Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb en Zn ter bepaling van de vervuilingswaarde van andere stoffen, overeenkomstig bijgevoegde voorschriften;
dat de vervuilingswaarde van zuurstofbindende stoffen wordt vastgesteld op het gemiddelde van de uit voornoemde analyses berekende etmaalvervuilingswaarden;
dat ter berekening van de vervuilingswaarde van andere stoffen de uit voornoemde analyses berekende gemiddelde concentraties worden vermenigvuldigd met het jaar-afvoervolume;
dat het bedrijf een administratie dient te voeren van het watergebruik per meet-periode en per kalenderjaar;
dat de heffingsberekening, onverminderd het voorgaande zal plaatsvinden op grond van de heffingsverordening;
dat dit besluit van toepassing is voor het heffingsjaar 1998."
3.4. Een tot de gedingstukken behorend rapport van ingenieursbureau R BV, getiteld 'af-valwateronderzoek in april 1998 bij X-industrie N.V. te Y en gedagtekend 5 juni 1998 vermeldt onder andere:
Tabel 1. Samenvatting onderzoeksresultaten
Parameter Eenheid Gemiddelde van 7 dagen
Ingenomen water m3/dag 104
Geloosd water m3/dag 109
Vervuilingswaarde
- zuurstofbindende stoffen v.e. 1.921
- niet-zuurstofbindende stoffen v.e. 116
- totaal v.e. 2.037
Vervuiling per m3 ingenomen water v.e./m3 18,52
Afvalwatercoëfficiënt v.e./m3/jaar 0,051
(…)
Tabel 4. Overzicht vrachtberekeningen
Metaal Gehalte
(mg/m3) Jaarafvoer
(kg/jaar)
(…)
Koper (Cu) 3500 139,2
(…)
Zink (Zn) 190 7,6
(einde citaat)
In bovenstaande tabel 1 staat dat in de betreffende meetweek gemiddeld 109 m3water per dag is geloosd. Uit pagina 7 van het rapport blijkt dat dit een afronding op hele cijfers is en dat het tot op twee cijfers achter de komma afgeronde aantal m3 108,85 bedraagt.
3.5. Een eveneens tot de gedingstukken behorend rapport van hetzelfde ingenieurs-bureau, getiteld 'afvalwateronderzoek in december 1998 bij X-industrie N.V. te Y' en gedagtekend 7 januari 1999 vermeldt onder andere:
Tabel 1.1 Samenvatting onderzoeksresultaten
Parameter Eenheid Gemiddelde van 7 dagen
Ingenomen water m3/dag 126,6
Geloosd water m3/dag 114,6
Vervuilingswaarde
- zuurstofbindende stoffen v.e. 965
Vervuiling per m3 ingenomen water v.e./m3 7,62
Afvalwatercoëfficiënt v.e./m3/jaar 0.021
5.3. Overzicht vrachtberekeningen
Metaal Gehalte
(mg/m3) Jaarafvoer
(kg/jaar)
(…)
Koper (Cr) 5000 209
(…)
Zink (Zn) 350 14,6
(einde citaat)
In bovenstaande tabel 1.1 staat dat in de betreffende meetweek gemiddeld 114,6 m3 water per dag is geloosd. Uit pagina 6 van het rapport blijkt dat dit een afronding op één cijfer achter de komma is en dat het tot op twee cijfers achter de komma af-geronde aantal m3 114,61 bedraagt.
3.6. Op 31 maart 1999 heeft het Waterschap belanghebbende een aangifteformulier zuiveringsheffing 1998 met toelichting uitgereikt. Op bladzijde 5 van de Toelichting, onder 'Vraag 4a', schrijft het Waterschap onder andere:
"Het zal niet altijd bekend zijn hoeveel afvalwater, sanitair water, koelwater of overig water een bedrijf heeft geloosd, tenzij het permanent de hoeveelheden water in de afvoersystemen meet. Als uw bedrijf één van deze waterstromen niet meet, neemt het waterschap de hoeveelheden ingenomen water als richtlijn voor de afval-water- en/of koelwaterstroom, en de personeelsgegevens (mandagen) opgegeven bij vraag 2e voor de sanitaire afvalwaterstroom."
Het Waterschap ontving het aangifteformulier op 7 juni 1999 van belanghebbende retour. Belanghebbende vulde onder andere in dat zij in 1998 op 248 dagen had geproduceerd, dat zij 39.350 m3 water van een waterleidingbedrijf had ingenomen, dat zij 34.194 m3 bedrijfsafvalwater had geloosd en dat de lozing van het afvalwater via 3 lozingputten op het riool op 5 dagen per week is geschied.
3.7. Het Waterschap heeft de aanslag zuiveringsheffing, gedagtekend 31 maart 2000, gebaseerd op 1.604,06 (vervuilingseenheden: hierna: v.e.) Dit aantal heeft het Water-schap als volgt berekend:
- het aantal v.e. van zuurstofbindende stoffen:
{[1921,28 + 965,00 (= de gemiddelde vervuilingswaarden in de eerste, respectie-velijk de tweede meetweek)] : 2 = } 1.443,14 v.e.;
- het aantal v.e. van andere dan zuurstofbindende stoffen:
[(a) x (b) : 1.000] -/- c, waarin
(a) staat voor de gemiddelde hoeveelheid grammen koper en zink per m3 geloosd afvalwater (de v.e. van andere niet-zuurstofbindende stoffen heeft het Waterschap niet in de heffing betrokken);
(b) staat voor het afvoervolume;
(c) staat voor de heffingvrije voet
hetgeen voor belanghebbende inhoudt:
(a) = [3.500 + 5.000 (= het gemiddelde aantal milligrammen koper per m3 in de eerste, respectievelijk de tweede meetweek) : 2] + [190 + 350 (= het gemiddelde aantal milligrammen zink per m3 in de eerste, respectievelijk de tweede meetweek) : 2] : 1.000 = 4,52;
(b) = [108,85 m3 + 114,61 m3 (= de gemiddelde hoeveelheid geloosd afvalwa-ter per dag in de eerste, respectievelijk de tweede meetweek) ] : 2 x 365 = 40.781 m3;
(c) = 1.443,14 x 0,0162 = 23,38 v.e.
hetgeen resulteert in een aantal v.e. van:
[4,52 x 40.781 : 1000] -/- 23,38 = 160,95 (het Waterschap gaat vervolgens echter uit van 160,92).
Het bedrag van de aanslag beloopt [(1.443,14 v.e + 160,92 v.e.) x ƒ 93,72/v.e. = ] ƒ 150.332,50.
4. Geschil
In geschil is het aantal v.e. dat in 1998 als basis had moeten dienen voor de berekening van de aanslag in de zuiveringsheffing. Belanghebbende meent dat dit aantal 1.365 behoort te zijn, het Waterschap stelt het aantal op 1.604,06.
5. Standpunten van partijen
5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht:
We betwisten de resultaten van de onderzoeken van R niet. Er is geen bezwaar aangetekend tegen de heffing over 1999. Over de jaren 1997 en 1999 was de heffing op 948 v.e. en 956 v.e. gebaseerd. 1998 springt er derhalve uit.
We hebben net een enorme investering in een zuiveringsinstallatie gedaan.
5.3. Ter zitting is namens verweerder nog het volgende naar voren gebracht:
Per abuis staat in de kop van het verweerschrift het aanslagnummer 00000; dit moet zijn 99999.
De passage in de toelichting waar belanghebbende zich op beroept is bestemd voor zogenoemde tabelbedrijven en niet voor zogenoemde meetbedrijven. Belangheb-bende is een meetbedrijf.
Thans is belanghebbende verplicht dagelijks te meten.
De aanslag 1999 is volgens dezelfde methodiek als de aanslag over 1998 vastgesteld.
De berekening van belanghebbende van het aantal v.e. in haar beroepschrift is on-juist. Ten eerste omdat belanghebbende afwijkt van de meetbeschikking, ten tweede omdat zij voorbijgaat aan het hemelwater dat op het riool wordt geloosd en tot slot omdat zij de verkeerde parameters met elkaar vermenigvuldigt; het is onjuist om de berekende hoeveelheid geloosd water te vermenigvuldigen met de afvalwatercoëf-ficiënt van het ingenomen water.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Ingevolge de Verordening is het Waterschap bevoegd om een aanslag zuive-ringsheffing op te leggen aan de gebruiker van een bedrijfsruimte van waaruit afval-stoffen worden gebracht in een oppervlaktewater ten aanzien waarvan de bevoegd-heid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlak-te-wateren geheel aan het dagelijks bestuur van het Waterschap is opgedragen. Belanghebbende was in 1998 gebruiker van een dergelijke bedrijfsruimte, zodat vast-staat dat het Waterschap op grond van artikel 17 van deze wet bevoegd is om belanghebbende over 1998 in de zuiveringsheffing te betrekken.
6.2. Blijkens artikel 6 van de Verordening, voor zover hier van belang, geldt met betrekking tot de lozing van zuurstofbindende stoffen als maatstaf voor de heffing de gemiddelde belasting met die stoffen per etmaal van een oppervlaktewater. Voor andere stoffen geldt blijkens dat artikel als maatstaf de hoeveelheid van die stoffen welke in het heffingsjaar in een oppervlaktewater wordt gebracht. Beide worden in een aantal v.e. uitgedrukt.
De berekening van het aantal v.e. van zowel zuurstofbindende stoffen als andere stoffen geschiedt, aldus artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening, met behulp van door dagelijkse meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Het Waterschap kan op aanvraag van de heffingsplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens die in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, bij beschikking (hierna: de meetbeschikking) toestaan dat niet dagelijks maar in een beperkt aantal etmalen gemeten, bemonsterd en geanalyseerd wordt (art. 8, derde lid, van de Verordening). Belanghebbende heeft naar aanleiding van een daartoe gedane aanvraag een meetbeschikking van het Waterschap ontvangen.
6.3. Het Waterschap stelt dat de berekening van het aantal v.e. waar de onderhavige aanslag op is gebaseerd, te weten 1.604,06 stuks, conform de meetbeschikking is geschied en dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld.
6.4. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van de aanslag. Zij meent dat het Waterschap bij de berekening van de aanslag ten onrechte is uitgegaan van een theo-retisch jaarwaterverbruik (van 40.781 m3). Volgens belanghebbende dient de aanslag zuiveringsheffing te worden gebaseerd op hetgeen zij werkelijk op het riool heeft geloosd en niet op basis van de formule 365 x het gemiddelde (water)dagverbruik van een bepaalde week in april en december in 1998. Om te bepalen wat feitelijk geloosd wordt dient volgens haar uitgegaan te worden van de hoeveelheid ingeno-men water. Zij onderbouwt dit standpunt door te verwijzen naar de onder 3.6 geci-teerde passage in de toelichting bij het aangifteformulier zuiveringsheffing 1998
Uitgaande van 39.350 m3 aan ingenomen water, van 2.223 m3 aan water dat gebruikt is voor de bereiding van haar producten en 1.940 m3 aan water dat als koelwater gebruikt is, meent belanghebbende dat zij niet meer dan 34.194 m3 aan afvalwater op de riolering geloosd heeft.
Het aantal v.e. van zuurstofbindende stoffen berekent belanghebbende door de door R BV gemeten gemiddelde afvalwatercoëfficiënt, zijnde (0,051 + 0,021 =) 0,036, te vermenigvuldigen met het door haar berekende aantal kubieke meters geloosd afvalwater, derhalve op (34.194 m3 x 0,036 =) 1231 v.e. Het aantal v.e. van de hoeveelheid andere dan zuurstofbindende stoffen, becijfert belanghebbende door het gemiddeld aantal milligrammen koper en zink per kubieke meter afvalwater te vermenigvuldigen met het door haar berekende aantal kubieke meters geloosd afval-water. Omdat in de rapporten van R BV staat dat het kopergehalte gemid-deld 4,25 mg/l en het zinkgehalte gemiddeld 0,27 mg/l bedraagt en belanghebbende andere in het afvalwater voorkomende stoffen niet in aanmerking neemt, berekent zij het aantal v.e. van andere dan zuurstofbindende stoffen op [34.194 m3 x 1/1000 x (4,25 + 0,27) = ] 154 v.e. [na aftrek van de heffingvrije voet van (1231 x 0,0162) = 20 v.e. op 134 v.e.].
Belanghebbende komt derhalve tot de conclusie dat de aanslag over 1998 op (1231 v.e + 134 v.e. =) 1.365 v.e. dient te worden gebaseerd.
6.5. De aan belanghebbende afgegeven meetbeschikking, waarvan partijen de rechts-geldigheid overigens niet bestrijden, schrijft de wijze voor waarop de vervuilings-waarde over 1998 dient te worden bepaald. De berekening van de aanslag zuive-ringsheffing behoort derhalve op basis van die meetbeschikking plaats te vinden.
6.6. Het aantal v.e. van zuurstofbindende stoffen dient volgens de meetbeschikking te worden vastgesteld op het gemiddelde van de etmaalvervuilingswaarden, zoals die blijken uit het gedurende de weken die op 20 april 1998 en 9 november 1998 aanvin-gen, meten, bemonsteren en analyseren van het bedrijfsafvalwater van belangheb-bende. De beschikking schrijft met betrekking tot het aantal v.e. van andere dan zuurstofbindende stoffen voor dat dit dient te worden berekend door de gemiddelde concentraties van As, Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb en Zn, zoals die volgen uit het eerste in genoemde meetweken genomen monster, te vermenigvuldigen met het jaarafvoer-volume. Belanghebbende heeft R BV gevraagd bovengenoemde metingen, bemonsteringen en analyses uit te voeren. De resultaten van die onderzoe-kingen heeft het ingenieursbureau in de twee rapporten weergegeven. Partijen bestrijden de juistheid van die onderzoekresultaten niet. Het feit dat in verband met een calamiteit het onderzoek niet geheel is uitgevoerd op de in de meetbeschikking aangegeven dagen leidt voor hen niet tot een ander standpunt. Het Hof heeft geen reden partijen op dit punt niet te volgen.
6.7. Uit 3.7 blijkt op welke wijze de aanslag is berekend. Het Hof leidt daaruit af dat het Waterschap bij de vaststelling van de aanslag is uitgegaan van gegevens welke verkregen zijn met het gedurende twee weken meten, bemonsteren en analyseren van belanghebbendes afvalwater.
Tevens volgt uit de berekening van het Waterschap dat de wijze waarop het aantal v.e. voor zuurstofbindende en andere stoffen is bepaald, op de in de meetbeschikking voorschreven wijze is geschied en dat de aanslag ook overigens in overeenstemming met de Verordening is. Mitsdien is het Hof van oordeel dat het gelijk op dit punt aan verweerder is.
6.8. Belanghebbende schrijft in haar beroepschrift dat de aanslag dient te worden gebaseerd op hetgeen zij werkelijk op het riool heeft geloosd en niet op een 'theoretisch jaarwaterverbruik'. Zij beroept zich daarbij onder andere op de onder 3.6 geciteerde passage in de toelichting bij het aangifteformulier.
6.9. Het Hof kan belanghebbende in deze niet volgen. Op 9 januari 1998 heeft belanghebbende het Waterschap verzocht om voor de berekening van de vervui-lingswaarde te mogen volstaan 'met gegevens, die met behulp van meting en bemon-stering in 2 x 7 etmalen zijn verkregen'. Het Waterschap heeft belanghebbendes ver-zoek bij de onder 3.3 vermelde meetbeschikking ingewilligd, zodat de aanslag, zoals volgt uit rechtsoverweging 6.6, op dergelijke gegevens dient te worden gebaseerd. Eén van de factoren die volgens de meetbeschikking de hoogte van de aanslag bepaalt, betreft het jaarafvoervolume, zijnde de hoeveelheid afvalwater die belanghebbende in 1998 geloosd heeft. Uit de beschikking vloeit derhalve naar het oordeel van het Hof voort dat ook het aantal kubieke meters afvalwater dat belanghebbende loost, dient te worden afgeleid uit gegevens die in de eerder-genoemde periode van 14 etmalen zijn verkregen.
Daar komt bij dat ook belanghebbende bij de berekening van het aantal v.e. niet uit-gaat van hetgeen zij werkelijk aan afvalwater op het riool heeft geloosd. Zij becijfert de omvang van haar afvalwater door het ingenomen water te verminderen met het-geen zij ten behoeve van haar produktie verbruikt heeft. Aldus veronachtzaamt belanghebbende in ieder geval de v.e. van stoffen die met het op haar bedrijfsterrein gevallen hemelwater via haar riolering afgevoerd worden.
Het Hof verstaat belanghebbendes beroep op de toelichting bij het aangifteformulier aldus dat belanghebbende stelt dat zij aan die passage het vertrouwen kon ontlenen dat de aanslag op de ingenomen hoeveelheid water diende te worden gebaseerd.
Het Hof is van oordeel dat dit beroep niet kan slagen reeds omdat belanghebbende niet gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat zij afgaande op de voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten waardoor zij niet alleen de wettelijk ver-schuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt (Hoge Raad 9 maart 1988, rolno. 24 199, BNB 1988/148 *). Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de toelichting waarop belanghebbende zich beroept eerst op 31 maart 1999 als bijlage bij het aangifteformulier voor de zuiveringsheffing over het jaar 1998 aan haar is toegezonden. Het is derhalve ook om die reden onaannemelijk dat belang-hebbende afgaande op de toelichting schade in vorenbedoelde zin heeft geleden.
Het Hof is tevens van oordeel dat belanghebbende het aantal v.e. van zuurstof-bindende stoffen ten onrechte berekend heeft door de afvalwatercoëfficiënt, zoals die uit het onderzoek van R BV blijkt, zijnde 0,036, te vermenigvuldigen met het door haar berekende aantal kubieke meters geloosd afvalwater. Zoals R BV expliciet in haar rapport schrijft, heeft zij de afvalwatercoëfficiënt berekend 'op basis van de ingenomen hoeveelheid water'. Indien genoemde afvalwatercoëfficiënt betrokken wordt op het geloosde afvalwater ontstaat derhalve in beginsel een onjuiste uitkomst.
6.10. Uit het voorgaande volgt dat het Waterschap de onderhavige aanslag terecht op 1.604,06 v.e. heeft gebaseerd.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 21 maart 2002 door mrs. Onnes, voorzitter, Boersma en Goes, leden, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.