Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2002, AE5668, 01/01799

Gerechtshof Amsterdam, 27-06-2002, AE5668, 01/01799

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 juni 2002
Datum publicatie
23 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5668
Zaaknummer
01/01799

Inhoudsindicatie

Alimentatiebetaling van man aan vrouw voor de ontbinding van het huwelijk en de ten tijde daarvan bestaande gemeenschap van goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 mei 2001, ingediend door mr. A te Q als zijn gemachtigde, en aangevuld bij brief van gemachtigde van 6 augustus 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 26 april 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

De aan belanghebbende opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 103.840. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.727.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

Ter zitting van 23 april 2002 zijn verschenen belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, en namens de inspecteur B, vergezeld van C. Gemachtigde heeft ter zitting een - tot de gedingstukken te rekenen - pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1959, is in 1983 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met Y (hierna: de vrouw), ...van geboorte. De twee kinderen van belanghebbende en de vrouw zijn geboren in respectievelijk 1986 en 1990

2.2. Blijkens een notariële akte van 6 juni 1997, zijn belanghebbende en de vrouw, onder meer het volgende overeengekomen:

"In onderling overleg hebben zij besloten tijdelijk gescheiden te gaan leven. Omdat zij besloten hebben voorlopig niet uit de echt te scheiden, loopt de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen door, hetgeen betekent dat al de goederen welke door hen, hetzij in ..., hetzij in Nederland worden verkregen aan partijen ieder voor de helft zullen toebehoren en dat zij ieder voor de helft aansprakelijk zullen zijn voor de door ieder hunner aangegane en nog aan te gane schulden.

(...)

3. Alimentatie

1. Door X zal aan Y de volgende - tenzij anders vermeld, in ... dollars op te geven - alimentatie worden betaald

(...)

b. vanaf 1 januari 1998 tot 1 januari 1999 maandelijks een bedrag van (...) $ 3.250"

2.3. De vrouw is in juni/juli 1997 met de twee kinderen in ... gaan wonen.

2.4. In het jaar 1998 is van een op naam van belanghebbende en de vrouw staande bankrekening in Nederland een bedrag van - voorzover thans van belang - in totaal ƒ 52.113 overgeschreven naar een op naam van de vrouw staande bankrekening in ....

2.5. Het huwelijk is op 19 december 2000 door echtscheiding ontbonden. In het ter zake opgemaakte convenant is ten aanzien van de spaargelden en banksaldi het volgende opgenomen:

"Partijen hebben geen spaarrekeningen en banksaldi met een gemeenschappelijke tenaamstelling meer. De rekeningen die partijen ieder hebben en die ten name van ieder partij zijn gesteld worden toegescheiden aan de betreffende partij op wiens naam deze staan."

2.6. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 52.113 als aan de vrouw betaalde alimentatie in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen. Bij het regelen van de aanslag heeft de inspecteur het aangegeven inkomen met dit bedrag verhoogd.

3. Geschil

In geschil is of de overschrijving van - in totaal - ƒ 52.113 van de bankrekening in Nederland naar de bankrekening in ... kan worden aangemerkt als door belanghebbende aan de vrouw betaalde alimentatie.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken wordt vermeld.

4.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende aangevoerd:

Her ergste vind ik dat mijn kinderen naar ... zijn gegaan. Ik wil dat ze het daar goed hebben. Het geld dat ik voor hen heb overgemaakt heb ik niet in aftrek gebracht. Daarnaast heb ik geld overgemaakt naar mijn ex-echtgenote, het gaat om dat bedrag. De bankrekening hier in Nederland, waar mijn salaris op wordt gestort, stond in 1998 nog op naam van ons beiden, maar mijn ex-echtgenote kon niet beschikken over het geld op die rekening omdat zij alles had ingeleverd, de bankpas, de creditcard, de overschrijvingsformulieren, etc. Naar aanleiding van de reactie van de inspecteur heb ik de rekening op mijn eigen naam laten zetten.

Met de rekening in ... heb ik niets te maken. Ik heb mijn ex-echtgenote in februari 1997 gezegd dat ik met ons huwelijk wilde stoppen; in mei is ons huis verkocht. Daarna is zij naar ... gegaan.

4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende opgemerkt:

Ik betwist niet dat de vrouw het bedrag van ƒ 52.113 ten behoeve van haar levensonderhoud heeft gebruikt. Nu partijen evenwel zelf geregeld hebben dat de gemeenschap in stand blijft, is elke gulden die belanghebbende naar de vrouw overmaakt voor de helft van haar en voor de andere helft van belanghebbende; dat verandert niet door het overschrijven van het geld van de ene bankrekening naar de andere bankrekening. Binnen een gemeenschap van goederen kan geen vermogen overgaan van de een naar de ander.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de vrouw ten tijde van het opmaken van de onder 2.2. vermelde akte (hierna: de akte) nog niet overtuigd was van de ontwrichting van het huwelijk, dat zij om die reden de bestaande gemeenschap van goederen in stand wilde laten, maar dat zij na haar vertrek naar ... feitelijk niet meer kon beschikken over de gelden op de bankrekening in Nederland, gelijk belanghebbende niet kon beschikken over de gelden op de bankrekening in .... Het Hof acht dit aannemelijk, te meer nu belanghebbende en de vrouw in dezelfde akte zijn overeengekomen dat belanghebbende onder de naam alimentatie dient te voorzien in het levensonderhoud van de vrouw.

5.2. Vaststaat dat belanghebbende en de vrouw in 1997 duurzaam gescheiden zijn gaan leven, dat de vrouw in verband daarmee naar ... is verhuisd, en dat deze situatie is blijven bestaan totdat het huwelijk uiteindelijk in 2000 is ontbonden door echtscheiding.

5.3. Vaststaat voorts dat belanghebbende zijn bank opdracht heeft gegeven gelden tot een totaal bedrag van ƒ 52.113 over te maken van de bankrekening in Nederland naar de bankrekening in .... De inspecteur heeft niet betwist dat de vrouw deze gelden voor haar levensonderhoud heeft aangewend. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met deze opdracht voldaan aan zijn verplichting in het levensonderhoud van de vrouw te voorzien. De betalingen vormen mitsdien een op het onzuiver inkomen van belanghebbende in mindering te brengen persoonlijke verplichting als bedoeld in artikel 45, lid 1, onderdeel c, van de Wet.

5.4. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 1974 (BNB 1974/55) is voor de vraag of de uitkering voor belanghebbende aan de van hem duurzaam gescheiden levende echtgenote een persoonlijke verplichting oplevert, niet van belang uit welke middelen belanghebbende de uitkering heeft gedaan. Het Hof verwerpt mitsdien hetgeen de inspecteur hieromtrent heeft gesteld.

5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is. De uitspraak wordt mitsdien vernietigd en het belastbare inkomen wordt verminderd tot (103.840-/- 52.113=)ƒ 51.727.

6. Proceskosten

Het Hof acht op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (beroep-schrift en verschijnen zitting) x € 322 x 1 (wegingsfactor) = € 644 .

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.727,

- veroordeelt de inspecteur in de door belanghebben-de gemaakte kosten van het geding tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 27 juni 2002 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

· de naam en het adres van de indiener;

· de dagtekening;

· een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

· de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.