Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2002, AE5672, 01/03106

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2002, AE5672, 01/03106

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juni 2002
Datum publicatie
23 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5672
Zaaknummer
01/03106

Inhoudsindicatie

Marktwaardetoeslag is geen inkomste ter zake van het nalaten van werkzaamheden en diensten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Y, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 september 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 7 augustus 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

De aan belanghebbende opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 99.351, dat in zijn geheel op de voet van de tarieftabel is belast. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 99.351, waarvan ƒ 6.916 dient te worden belast op de voet van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.

Ter zitting van 23 april 2002 zijn verschenen belanghebbende en namens de inspecteur A, vergezeld van B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1955, is in het onderhavige jaar in dienstbetrekking werkzaam bij C(hierna: de werkgever).

2.2. De werkgever heeft in een brief d.d. 27 februari 1998, gericht aan een viertal vakbonden, onder meer het volgende opgenomen:

"..

Op 26 februari 1998 is een akkoord bereikt over het uitbetalen van een marktwaardetoeslag voor IT personeel De afspraken zijn als volgt vastgesteld

1. De toeslag MWT wordt ingevoerd per 1 maart 1998 (...). Na uitbetaling in januari 2000 vervalt de toeslag. Er geldt geen afbouwregeling.

...

3. De toeslag betreft een vastgesteld percentage per omschreven functie ...

...

5. Alleen medewerkers met een goed, zeer goed of uitstekend beoordeling komen voor een toeslag in aanmerking.

...

Bij tussentijdsvertrek uit C of naar een functie zonder IT-toeslag ontvangt men nog pro rata de betalingstoeslag."

2.3. In een door de werkgever opgestelde verklaring van 27 juni 2001 is onder meer het volgende opgenomen:

"Het doel van de Marktwaardetoeslag als tijdelijk beloningsinstrument is zowel het bewerkstelligen van binding van ICT Personeel aan C als het vergroten van de kansen van werving van ICT Personeel voor C op de arbeidsmarkt."

2.4. In het kader van de onder 2.2. bedoelde regeling is in onderhavige jaar aan belanghebbende een marktwaardetoeslag (MWT) uitbetaald ter grootte van ƒ 6.916.

3. Geschil

In geschil is of de belasting over de MWT 45% dient te bedragen, hetzij op basis van artikel 57, tweede lid, van de Wet, hetzij op basis van het gelijkheidsbeginsel, zoals belanghebbende voorstaat, of dat de MWT op de voet van de tarieftabel behoort te worden belast, zoals de inspecteur gedaan heeft.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken wordt vermeld.

4.2. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende aangevoerd:

Ik heb bij collega's gevraagd hoe de toeslag bij hun aanslagregeling in aanmerking is genomen. De reacties waren verschillend: bij de ene werd het bijzonder tarief toegekend, bij de ander niet, bij de volgende eerst na bezwaar. Ik ga niet uit van landelijk gevoerd beleid ter zake. Het bevreemdt mij dat slechts naar één eenheid wordt gekeken. Hof Den Haag heeft reden gevonden het bijzondere tarief toe te passen. De Hoge Raad heeft twee verschillende beslissingen over dezelfde zaak liggen.

Het onderscheid tussen een verhinderingspremie en bindingspremie lijkt op deze manier wel een taalstrijd te worden. De toeslagen zijn uitbetaald om te voorkomen dat de werknemers weg zouden gaan; het is incidenteel, dus daarom bijzonder tarief. Ik heb zelf niets getekend.

De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende opgemerkt:

Belanghebbende heeft op 20 maart 2002 een brief naar ons gestuurd met vragen. Voor het overige verwijs ik naar het verweerschrift.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het aanslagbiljet is gedagtekend 16 maart 2001. De termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen die aanslag verliep op vrijdag 27 april 2001. Nu het bezwaarschrift is gedagtekend op 20 april 2001 en door verweerder is ontvangen op 1 mei 2001, houdt het Hof het ervoor dat het bezwaarschrift uiterlijk 27 april 2001 ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift is dus tijdig ingediend.

5.2. Belanghebbende stelt dat het bijzonder tarief op de MWT van toepassing is omdat de bedoeling van deze toeslag is om ervoor zorg te dragen dat nagelaten wordt om bij een ander bedrijf te gaan werken. Het Hof verstaat deze stelling van belanghebbende - gelet op de overige gedingstukken - aldus dat belanghebbende van mening is dat de belasting over de MWT 45% dient te bedragen, omdat sprake is van inkomsten uit arbeid terzake van het nalaten van werkzaamheden en diensten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet. Op belanghebbende rust de last te bewijzen dat laatstgenoemd artikel van toepassing is.

5.3. Vaststaat dat de toeslag wordt uitgekeerd aan werknemers die een in de regeling opgenomen functie vervullen. Voorts staat vast dat het die werknemers vrijstaat elders een betrekking te aanvaarden, in welk geval de toeslag pro rata wordt uitgekeerd. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij ter zake van zijn recht op die toeslag of de terugbetaling daarvan niets heeft afgesproken met zijn werkgever. Gelet op deze feiten acht het Hof niet aannemelijk dat de toeslag aan belanghebbende is toegekend teneinde te voorkomen dat hij elders werkzaamheden zou verrichten. Veeleer is aannemelijk dat - naar de inspecteur heeft aangevoerd - de toeslag geldt als een tijdelijke overbrugging van de verschillen in salaris met de externe markt om zo de werknemers ten behoeve van het bedrijf te behouden. In die zin vormt de toeslag een beloning voor de verrichte arbeid. Belanghebbende voldoet derhalve niet aan de voorwaarden uit artikel 31, tweede lid, van de Wet.

5.4. Belanghebbende stelt dat 'een behoorlijk aantal inspecties in den lande geen enkele moeite heeft om deze premie onder het bijzonder tarief te laten vallen'. Het Hof verstaat deze stelling van belanghebbende aldus dat hij hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, in die zin dat hij meent recht te hebben op toepassing van het genoemde 45%-tarief, omdat bij een aantal collegae de MWT op die wijze belast is.

In het arrest van 16 december 1998, BNB 1999/165 c*, overwoog de Hoge Raad dat buiten de gevallen van begunstigend beleid of oogmerk van begunstiging toepassing van het gelijkheidsbeginsel kan voortvloeien uit de meerderheidsregel. In overeenstemming met het processuele karakter van die regel dient daarbij slechts rekening te worden gehouden met gevallen die het desbetreffende bestuursorgaan bekend zijn. Voor de Belastingdienst zijn dat de gevallen ten aanzien waarvan het hoofd van de desbetreffende eenheid bevoegd is. Gevallen van buiten die eenheid kunnen wel meewerken aan het bewijs dat er sprake is van een op hoger niveau gecoördineerd beleid of van beleid van een andere eenheid dat bij een behoorlijke taakvervulling van de eenheden onderling had moeten worden afgestemd.

Nu belanghebbende niet gesteld of aannemelijk gemaakt heeft dat sprake is van begunstigend beleid of oogmerk van begunstiging en hij geen enkel bewijs heeft bijgedragen voor zijn stelling dat op een behoorlijk aantal eenheden van de Belastingdienst, laat staan in de meerderheid van de gevallen, het bijzonder tarief op de MWT is toegepast, moet zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel worden verworpen.

5.5. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

6. Proceskosten

Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 28 juni 2002 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier, ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

· de naam en het adres van de indiener;

· de dagtekening;

· een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

· de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof betaalde griffierecht komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.