Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-06-2002, AE5688, 01/3518

Gerechtshof Amsterdam, 07-06-2002, AE5688, 01/3518

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 juni 2002
Datum publicatie
23 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5688
Zaaknummer
01/3518

Inhoudsindicatie

Rente ter zake van verhoging van hypotheek: aftrekbare-kostenrente of persoonlijke-verplichtingenrente? Nu het uiteindelijke doel van het aangaan van de schuld in 1997 is de financiering van onderhoud en verbetering van de eigen woning en in dat jaar ook daadwerkelijk dergelijke uitgaven tot het bedrag van de schuld zijn gedaan, is er sprake van een schuld als bedoeld in art. 42b, vijfde lid, Wet IB 1964. Daarvoor is niet vereist dat in het jaar waarin de uitgaven worden gedaan een onmiddellijke samenhang kan worden waargenomen tussen betalingen van rekeningen enerzijds en een afname van de tegoeden op rekeningen die zijn gevoed met de door de lening verkregen middelen anderzijds.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES -VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 10 september 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

Het beroep is behandeld op de zitting van 24 mei 2002.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 113.107;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 107 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;

- gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van ƒ 60 (= € 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende is eigenaar van een eigen woning te Z. Belanghebbende heeft met deze woning als onderpand twee hypothecaire leningen afgesloten. De eerste lening bedroeg op 31 december 1999 ƒ 180.000. Ter zake van deze lening heeft belanghebbende in 1999 ƒ 13.320 hypotheekrente betaald. De tweede lening bedroeg op 31 december 1999 ƒ 100.000. Ter zake van deze lening heeft belanghebbende in 1999 ƒ 7.250,04 hypotheekrente betaald.

2. De tweede lening heeft belanghebbende in 1997 afgesloten. Blijkens een tot de stukken van het geding behorende afrekening van de notaris bedroeg het geleende bedrag ƒ 100.000. Met dit bedrag heeft belanghebbende een bestaande lening ten bedrage van ƒ 49.194,22 afgelost. Na aftrek van provisie, kosten en kadastrale rechten resteerde een bedrag van ƒ 49.166,50. Dit bedrag is op 26 februari 1997 op de girorekening van belanghebbende bijgeschreven.

3. Belanghebbende stelt dat de verhoging van de hypotheek is aangewend voor een verbouwing van de keuken en de kamer. In verband met deze verbouwing heeft hij in 1997 de volgende uitgaven gedaan:

10 januari keuken(aanbetaling) ƒ 5.000

20 maart keuken ƒ 12.000

8 april aannemer ƒ 27.612

16 april aannemer ƒ 3.200

16 april vloer ƒ 3.000

totaal ƒ 50.812

Deze bedragen zijn afgeboekt van de girorekening.

4. Op 6 maart 1997 heeft belanghebbende ƒ 10.000 overgemaakt van zijn girorekening naar zijn Roparco-rekening.

5. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 113.107. In deze aangifte heeft hij een aftrekpost wegens betaalde hypotheekrente opgenomen van ƒ 20.570 (ƒ 13.320 + ƒ 7.250).

6. De inspecteur is van mening dat belanghebbende het bedrag van de (verhoogde) hypothecaire lening niet volledig heeft aangewend voor onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. Hij gaat ervan uit dat de door de lening verkregen middelen tot het bedrag van ƒ 10.000 dat belanghebbende heeft overgemaakt naar zijn Roparco-rekening, niet zijn gebruikt om de kosten van de verbouwing te betalen. Door deze overmaking ontbreekt tot het bedrag van ƒ 10.000 het directe historische verband tussen deze kosten en de lening. Daarom heeft de inspecteur een bedrag van 10.000/280.000 x ƒ 20.570 = ƒ 734 niet als aftrekbare-kostenrente van de eigen woning maar als rente van schulden aangemerkt, aftrekbaar bij de persoonlijke verplichtingen. Dit heeft geleid tot de volgende correctie van het belastbare inkomen:

Belastbaar inkomen volgens aangifte ƒ 113.107

Minder aftrek hypotheekrente 734 +

Meer aftrek rente van schulden 734 -/-

Minder rentevrijstelling 734 +

Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 113.841

7. Belanghebbende bestrijdt de aanslag. Hij stelt dat het bedrag van de hypotheekverhoging volledig is gebruikt voor de verbouwing, zodat de betaalde rente volledig moet worden aangemerkt als aftrekbare-kostenrente.

8. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ƒ 50.812 heeft uitgegeven aan de verbouwing van zijn woning. Voorts acht het Hof voldoende aannemelijk, gelet op belanghebbendes verklaring ter zitting dat de hypothecaire lening met ƒ 50.000 is verhoogd omdat de kosten van de verbouwing op dat bedrag waren geschat nadat offertes van de aannemer en de keukenleverancier waren ontvangen, dat belanghebbende de lening heeft verhoogd ter verkrijging van de middelen die benodigd waren voor de bekostiging van de verbouwing.

9. Ingevolge het bepaalde in artikel 42b, vijfde lid, van de Wet (voor zover hier van belang) blijven bij de zogenaamde saldering van artikel 42b, tweede lid, onderdeel d, van de Wet buiten beschouwing de renten van schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning en zijn verzekerd door hypotheek op die woning, waarbij tot de schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning mede worden gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning. Nu belanghebbende, door de inspecteur niet althans onvoldoende weersproken, heeft gesteld dat hij in 1997 de schuld tot een bedrag van ruim ƒ 49.000 is aangegaan met als doel de financiering van de verbetering van de eigen woning, en, naar tussen partijen niet in geschil is, tot dit bedrag in dat jaar ook daadwerkelijk dergelijke uitgaven zijn gedaan, is er sprake van een schuld als hiervóór bedoeld waarvan de rente buiten aanmerking blijft bij de saldering in het kader van de rentevrijstelling. Anders dan de inspecteur voorstaat is daarvoor niet vereist dat in het jaar waarin de uitgaven worden gedaan een onmiddellijke samenhang kan worden waar-genomen tussen betalingen van rekeningen enerzijds en een afname van de tegoeden op rekeningen die zijn gevoed met de door de lening verkregen middelen anderzijds. Dat belanghebbende een deel van die middelen overbracht van zijn girorekening naar zijn Roparco-rekening en deze rekening niet aansprak voor de voldoening van latere rekeningen ter zake van de verbouwing van zijn woning staat aan een en ander niet in de weg. Het voert te ver om te eisen dat belanghebbende bij die gelegenheid de middelen eerst weer overmaakt naar zijn girorekening, terwijl deze kennelijk op dat moment voor de voldoening van die rekeningen een toereikend saldo heeft. Voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende de door de verhoging van het geleende bedrag verkregen middelen voor andere uitgaven heeft aangewend.

10. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan belanghebbende. Het belastbaar inkomen moet conform de aangifte worden vastgesteld op ƒ 113.107.

11. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten € 107, te weten € 92 wegens verletkosten (een dagdeel voor het bijwonen van de zitting) en € 15 wegens reiskosten van Z naar Amsterdam vv op basis van openbaar vervoer tweede klasse.

De uitspraak is gedaan op 7 juni 2002 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Vervanging

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.