Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5771 AE6615, 01/02538

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5771 AE6615, 01/02538

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 juli 2002
Datum publicatie
20 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE6615
Zaaknummer
01/02538

Inhoudsindicatie

Aannemelijk is dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting op of aan de auto is aangebracht en derhalve is bekendgemaakt. Het is zeer wel mogelijk dat belanghebbende de aanslag nooit heeft ontvangen en eerst bij ontvangst van de betalingsherinnering op de hoogte is gesteld van het bestaan van de aanslag.

Het Hof acht aannemelijk dat er geen ten laste van belanghebbende genomen beschikking kosten wielklem bestaat. Het Hof kan de stelling van verweerder dat de betalingsherinnering moet worden aangemerkt als beschikking kosten wielklem, niet volgen. Voor zover het bezwaar zich richtte tegen het in rekening brengen van kosten terzake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem had het bezwaar door verweerder niet ontvankelijk moeten worden verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, gedagtekend 6 juli 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met aanslagnummer 123456.

Het beroep is behandeld ter zitting van 16 juli 2002. Hoewel belanghebbende op wettelijk voorgeschreven wijze voor de zitting is opgeroepen, is hij niet verschenen.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak;

- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar voorzover dit zich richtte op het in rekening brengen van kosten voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem;

- handhaaft de bestreden uitspraak voor het overige; en

- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1.1. De auto van belanghebbende, met kenteken 00-XX-XX, stond op 6 maart 2001 rond 13.17 uur geparkeerd aan de a-straat ter hoogte van nummer 12, te Amsterdam. Belanghebbende was ter zake van het parkeren parkeerbelasting verschuldigd op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 1999 (hierna: de Verordening).

1.2. Parkeerbeheer/Stadstoezicht heeft een wielklem aangebracht aan de auto. De dienst Stadstoezicht is nooit verzocht om de wielklem te verwijderen. De wielklem is anoniem terugbezorgd bij de dienst Stadstoezicht.

1.3. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 juni 2001 een "Herinnering Parkeerbelasting" (hierna: de Herinnering) toegezonden, waarin onder andere staat vermeld:

"Tijdens een controle heeft de dienst Parkeerbeheer/Stadstoezicht op 06-03-2001 om 13.17 uur ter plaatse van TH a-straat 12 te Amsterdam, geconstateerd dat voor uw auto met het kenteken 00-XX-XX geen (of niet voldoende) parkeergeld was betaald.

(…)

Thans verschuldigd ƒ 140,25"

Het in de Herinnering genoemde verschuldigde bedrag van ƒ 140,25 (€ 63,64) is niet gespecificeerd.

1.4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het voornoemde bedrag is opgebouwd uit de nageheven parkeerbelasting van ƒ 5,25, de kosten van de naheffingsaanslag met nummer 1234356 van ƒ 70 en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem van ƒ 65.

1.5. Belanghebbende heeft op 11 juni 2001 bezwaar gemaakt "tegen u Herinnering van parkeerbelasting" en heeft daarbij een kopie van een parkeerkaartje luidende "060301 (…) Centrum, 37,50, 08:26>06" (hierna: de Kopie) overgelegd. Verweerder heeft het bezwaar op 12 juni 2001 ontvangen en bij brief van 18 juni 2001 verzocht om het originele parkeerkaartje. Belanghebbende heeft bij brief van 1 juli 2001 aangegeven dat niet te willen overleggen. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar en of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het Hof verstaat belanghebbendes beroepschrift aldus dat voorts in geschil is of er een beschikking terzake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem ten laste van belanghebbende is genomen en/of de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem terecht in rekening zijn gebracht.

3.1. Belanghebbende stelt - kort en zakelijk weergegeven - dat hij voor het parkeren zoals omschreven onder 1.1, wel parkeerbelasting heeft voldaan. Hij wil het originele parkeerkaartje niet overleggen, daartoe aanvoerend dat zijn ervaring is dat Stadstoezicht het parkeerkaartje niet teruggeeft, alsmede geen betalingsbewijs overlegt en hij een dergelijk bewijs of het originele kaartje nodig heeft om in zijn administratie dan wel die van zijn werkgever te verwerken.

3.2. Verweerder stelt het volgende. Primair heeft belanghebbende de wettelijke termijnen voor het maken van bezwaar niet in acht genomen en is hij niet-ontvankelijk in zijn bezwaar. Subsidiair is niet gebleken dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan; de parkeercontroleurs hebben geen kaartje aangetroffen in of bij de auto en belanghebbende heeft geen origineel parkeerkaartje overlegd. Ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten voor de wielklem stelt verweerder dat hij geen afschrift van een beschikking kosten wielklem kan overleggen. Omdat de wielklem niet door Stadstoezicht is verwijderd is er zijns inziens geen gebruikelijke beschikking. Onder deze omstandigheden meent verweerder dat de Herinnering moet worden aangemerkt als beschikking kosten wielklem, en dat zowel de kosten voor het aanbrengen als het verwijderen terecht in rekening zijn gebracht.

4.1.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (art. 6:7 Algemene wet bestuursrecht, verder Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen voor de dag van bekendmaking (art. 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). In het laatste geval vangt de termijn aan op de dag na die van de bekendmaking (artikel 6:8 Awb). Een na afloop van de termijn ingediend bezwaar is niet-ontvankelijk De niet-ontvankelijkverklaring blijft evenwel achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).

4.1.2. Het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig geldt ingevolge het bepaalde in artikel 234, achtste lid, van de Gemeentewet als bekendmaking van de naheffingsaanslag (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2000, nr. 34 577, gepubliceerd in BNB 2000/169). Het Hof acht gezien de stukken en hetgeen verweerder hieromtrent heeft gesteld, aannemelijk dat zulks is geschied. Nu hieruit volgt dat 6 maart 2001 zowel de dag van bekendmaking als de dag van dagtekening van het aanslagbiljet is, heeft de termijn voor het indienen van bezwaar tegen die naheffingsaanslag een aanvang genomen op 7 maart 2001. Het op 12 juni 2001 ontvangen bezwaarschrift is na afloop van de termijn ingediend, gelijk verweerder in zijn verweerschrift ook heeft aangevoerd.

4.1.3. Belanghebbende stelt dat hij eerst door ontvangst van de Herinnering op de hoogte werd gesteld van het bestaan van de naheffingsaanslag en dat hij de naheffingsaanslag nooit heeft ontvangen. Nu verweerder het tegendeel niet kan bewijzen en het zeer wel mogelijk is dat het aanslagbiljet op 6 maart 2001 op de een of andere wijze verloren is gegaan voordat de auto van de parkeerplaats is weggereden, is het Hof van oordeel dat de reden die belanghebbende voor de termijnoverschrijding aanvoert een omstandigheid is op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende in verzuim is geweest. Het bezwaar is derhalve ontvankelijk.

4.2. Het Hof hecht geloof aan de stelling van verweerder dat de controleurs geen parkeerkaartje in de auto van belanghebbende hebben aangetroffen, gezien hetgeen verweerder daaromtrent heeft gesteld en belanghebbende onvoldoende heeft weersproken. Voorts heeft belanghebbende, om redenen zoals aangegeven onder 3.1, alleen de Kopie en niet het originele kaartje getoond aan verweerder of aan het Hof. Het Hof meent dat belanghebbende zonder veel moeite het origineel tijdelijk uit zijn eigen administratie of uit die van zijn werkgever had kunnen (laten) halen, om het aan verweerder en/of het Hof te tonen. Dit en al het overige gestelde in overweging nemend, concludeert het Hof dat belanghebbende niet of onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij parkeerbelasting heeft voldaan terzake van het parkeren zoals genoemd in 1.1. De aanslag is terecht opgelegd.

4.3.1. Op grond van artikel 235, eerste en veertiende lid, Gemeentewet, juncto artikel 8, eerste lid, en artikel 9, vierde lid, van de Verordening, kan een wielklem worden aangebracht tot zekerheid voor de betaling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en worden in dat verband kosten in rekening gebracht die bij een voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld. Op grond van artikel V, aanhef, onderdeel 2º, van het Uitvoeringsbesluit op grond van de Verordening en de Parkeerverordening 1996, geldt dat een wielklem niet wordt verwijderd dan nadat de naheffingsaanslag alsmede de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem zijn voldaan, waarna verwijdering zo spoedig mogelijk plaats vindt. De beschikking kosten aanbrengen en verwijderen wielklem wordt in de regel genomen en aan belanghebbende uitgereikt op het moment dat belanghebbende de naheffingsaanslag en de kosten van deze beschikking betaalt. Vaststaat dat in casu belanghebbende de naheffingsaanslag niet betaald heeft en dat Parkeerbeheer/Stadstoezicht de wielklem niet verwijderd heeft.

4.3.2. De Herinnering had ten doel belanghebbende op de volgens verweerder openstaande schuld te wijzen en spreekt niet over een wielklem of kosten in verband met het aanbrengen en verwijderen daarvan, zodat het Hof de stelling van verweerder dat de Herinnering moet worden aangemerkt als beschikking kosten wielklem, niet kan volgen.

4.3.3. Gelet op hetgeen overwogen is onder 4.3.1 en 4.3.2 en op hetgeen verweerder onder 3.2 heeft opgemerkt, acht het Hof aannemelijk dat er geen ten laste van belanghebbende genomen beschikking kosten wielklem bestaat.

4.3.4. Het bezwaar van belanghebbende richtte zich formeel tegen de Herinnering. De Herinnering is geen voor bezwaar vatbare beschikking. Het Hof vat belanghebbendes bezwaar onder andere op als een bezwaar gericht tegen de onderhavige naheffingsaanslag. Voor zover het bezwaar zich richtte tegen het in rekening brengen van kosten terzake van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem had het bezwaar door verweerder niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat er ten laste van belanghebbende geen beschikking is genomen waarbij dergelijke kosten in rekening zijn gebracht. Nu verweerder dit niet gedaan heeft, zal het Hof belanghebbende op dit punt niet ontvankelijk verklaren.

4.3.5. Uit het vooroverwogene volgt voorts dat de Herinnering ten onrechte een bedrag vermeldt waarin kosten voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem zijn begrepen. Gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft opgemerkt gaat het Hof ervan uit dat verweerder belanghebbende op korte termijn zal informeren dat in de Herinnering van 15 juni 2001 ten onrechte kosten voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem zijn begrepen en dat belanghebbende op dat moment terzake geen bedrag aan de gemeente Amsterdam verschuldigd was.

5. Belanghebbende heeft geen proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht aannemelijk gemaakt.

De uitspraak is gedaan op 30 juli 2002 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.