Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2002, AE6640, 01/4210
Gerechtshof Amsterdam, 11-07-2002, AE6640, 01/4210
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 juli 2002
- Datum publicatie
- 20 augustus 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AE6640
- Zaaknummer
- 01/4210
Inhoudsindicatie
De auto van belanghebbende is aangepast ivm invaliditeit. Niet in geschil is dat de aanpassing een hulpmiddel is. De kosten van rijlessen in verband met deze aanpassing zijn evenzeer aan te merken als buitengewone lasten, omdat deze wettelijk verplicht en noodzakelijk waren. Belanghebbende stelt dat hij kosten heeft gemaakt om tijdens zijn verpleging te worden bezocht door zijn echtgenote van wie hij duurzaam gescheiden leefde. Deze kosten zijn niet aan te merken als buitengewone lasten, nu belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten heeft betaald en deze kosten voorts niet behoren tot de uitgaven ter zake van ziekte als bedoeld in art. 46, eerste en derde lid Wet IB.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z (gemeente Y), belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur, gedagtekend 18 oktober 2001, betreffende de beschikking waarbij het verlies van belanghebbende over het jaar 1999 werd vastgesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 juni 2002.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak en de beschikking;
- stelt het verlies over 1999 vast op ƒ 11.476;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Naar de tekst hebben het bezwaarschrift en het beroepschrift betrekking op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999. Deze aanslag is opgelegd naar een negatief belastbaar inkomen en tegelijk met deze aanslag is het verlies van belanghebbende bij beschikking vastgesteld. Het Hof begrijpt dat de klachten van belanghebbende zich richten tegen de hoogte van het vastgestelde verlies. Het Hof merkt - evenals de inspecteur - het bezwaarschrift dan ook aan als een bezwaarschrift tegen de hiervoor vermelde beschikking. Ook het beroepschrift heeft - naar het Hof begrijpt - betrekking op deze beschikking.
2. Belanghebbende, geboren in 1939, leeft sinds 1996 en ook nog in het onderhavige jaar duurzaam gescheiden van zijn echtgenote. In december 1998 is een van zijn benen gedeeltelijk geamputeerd. In verband daarmee is hij in 1999 vrijwel het gehele jaar opgenomen geweest in een ziekenhuis en een verpleeghuis.
3. In verband met de invaliditeit van belanghebbende is zijn auto aangepast. Niet in geschil is dat deze aanpassing is aan te merken als een hulpmiddel als bedoeld in artikel 46, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). De inspecteur heeft de desbetreffende kosten in aanmerking genomen als buitengewone lasten. In verband met deze aanpassing heeft belanghebbende rijlessen gevolgd. Naar het oordeel van het Hof zijn de kosten van deze rijlessen evenzeer aan te merken als buitengewone lasten, aangezien zij wettelijk verplicht en noodzakelijk waren om belanghebbende de bediening van evenbedoeld hulpmiddel bij te brengen. Niet in geschil is dat deze kosten ƒ 1.050 bedragen.
4. Belanghebbende stelt dat zijn echtgenote hem tijdens zijn opname in een verpleeghuis en een ziekenhuis dagelijks heeft bezocht, dat de kosten daarvan ƒ 16.500 hebben bedragen en dat hij deze kosten aan zijn echtgenote heeft vergoed. Hij stelt zich op het standpunt dat deze kosten moeten worden aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van ziekte. Tegenover de weerspreking door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij deze kosten heeft betaald. Voorts behoren de kosten die een belastingplichtige die in een ziekenhuis of verpleeghuis verblijft, maakt in verband met bezoeken die anderen aan hem brengen naar het oordeel van het Hof niet tot de uitgaven ter zake van ziekte als bedoeld in artikel 46, eerste en derde lid, van de Wet. Daarin wordt geen verandering gebracht door de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat zijn echtgenote die hem bezocht, ook praktische zaken voor hem regelde, zoals behandeling van post, financiële aangelegen-heden en het wassen van kleding.
Belanghebbende heeft ter zitting ook toegegeven dat deze kosten niet aftrekbaar zijn, maar zich op het standpunt gesteld dat in gevallen als dit de inspecteur soepelheid moet betrachten en de kosten wel in aftrek moet toelaten. Het Hof kan het standpunt van belanghebbende niet volgen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd van kosten die op grond van de geldende bepalingen niet aftrekbaar zijn.
5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het door de inspecteur vastgestelde verlies (ƒ 10.426) met ƒ 1.050 moet worden verhoogd tot ƒ 11.476.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: beroepschrift en verschijnen ter zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ € 322, ofwel € 644.
De uitspraak is gedaan op 11 juli 2002 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.