Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5823 AE7505, 01/03657

Gerechtshof Amsterdam, 03-09-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5823 AE7505, 01/03657

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 september 2002
Datum publicatie
11 september 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7505
Zaaknummer
01/03657

Inhoudsindicatie

De gemachtigde, een beroepsmatig handelende belastingadviseur, heeft, nadat de inspecteur uitspraak had gedaan op een eerste bezwaarschrift, een completering van een eerder ingediend ("tweede") bezwaarschrift gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens de gemachtigde binnen de beroepstermijn van de eerste uitspraak, gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen.

De gemachtigde heeft pas na de uitspraak op het "tweede" bezwaar, beroep ingesteld. Onder deze omstandigheden valt de completering van het "tweede" bezwaarschrift niet aan te merken als een beroepschrift gericht tegen de uitspraak op het eerste bezwaarschrift dat voor doorzending op de voet van artikel 6:15 van de Awb in aanmerking zou moeten komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren P, de inspecteur, gedagtekend 28 juni en 17 september 2001, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999.

Het beroep is behandeld ter zitting van 20 augustus 2002.

Beslissing

Het hof

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover gericht tegen de uitspraak van 28 juni 2001;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 17 september 2001;

- gelast de inspecteur het griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,18 (f 710)

Gronden

1.1. De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 11 april 2001 aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 27.490, zulks in afwijking van de aangifte.

Op 17 mei 2001 heeft A, als accountant-administratieconsulent verbonden aan AA accountants en belastingadviseurs, bezwaar gemaakt tegen de aanslag; dit bezwaarschrift is door de inspecteur ontvangen op 22 mei 2001 en daarin heeft A zich gericht tegen een correctie op de uitgaven ter zake van het overlijden van belanghebbendes echtgenoot.

Op 22 mei 2001 heeft A "aanvullend bezwaar" gemaakt, gericht tegen een deel van de correcties op de uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van een dochter van belanghebbende; dit bezwaarschrift is op 29 mei 2001 door de inspecteur ontvangen. A zou de motivering binnenkort toezenden. Op 5 juni 2001 heeft een medewerker van de inspecteur aan belanghebbende de ontvangst van dit stuk bevestigd en verzocht de motivering voor 3 juli 2001 toe te sturen.

1.2. Op 12 juni 2001 heeft de inspecteur A bericht dat hij voornemens was het bezwaar inzake de overlijdenskosten af te wijzen en daarbij de gelegenheid geboden te reageren op dat voornemen voor 26 juni 2001. A heeft niet op deze brief gereageerd.

Op 28 juni 2001 heeft de inspecteur uitspraak gedaan en daarin heeft hij het bezwaar, ingesteld op 22 mei 2001, afgewezen; de uitspraak bevat de gebruikelijke verwijzing naar de mogelijkheid beroep in te stellen. A heeft deze uitspraak blijkens een stempelafdruk ontvangen op 29 juni 2001.

1.3. Op 2 juli 2001 heeft A een brief verzonden ter "completering van het eerder ingediende proforma-bezwaarschrift" gericht tegen de correctie met betrekking tot het levensonderhoud van de dochter. Alle hiervoor genoemde geschriften van A bevatten de aanduiding dat de zaak in behandeling was bij B.

Op 23 juli 2001 heeft de inspecteur een brief verzonden aan B, de gemachtigde, werkzaam bij het kantoor van A, en daarin gesteld

Met betrekking tot de aangehaalde begraveniskosten kan ik u slechts doorverwijzen naar het gerechtshof. Als u deze kosten opnieuw ter discussie wilt stellen zult u een beroepschrift moeten indienen.

Deze brief is blijkens een stempelafdruk ontvangen op 25 juli 2001.

1.4. Op 17 september 2001 heeft de inspecteur een bericht verzonden met de aanduiding "Uitspraak op het bezwaarschrift" waarin hij verklaart het bezwaar, ingesteld op 29 mei 2001, af te wijzen.

2.1. Voorzover het indienen van het beroepschrift valt aan te merken als het instellen van beroep tegen de uitspraak van 28 juni 2001 is dit beroepschrift ingediend na het verstrijken van de wettelijke termijn van zes weken. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat er geen sprake is van enig verzuim aan de zijde van belanghebbende, ook niet nadat de inspecteur in zijn verweerschrift een uitgebreid exposé heeft gegeven met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

2.2. De inspecteur dient de juistheid van de bestreden aanslag te heroverwegen op grondslag van de aangevoerde bezwaren, ook die welke een belanghebbende na het instellen van bezwaar heeft ingebracht. Met het nemen van een beslissing op het bezwaar is de behandeling afgesloten en staat gedurende een termijn van zes weken de mogelijkheid open beroep in te stellen bij het gerechtshof.

2.3. Het was voor de inspecteur dan ook niet mogelijk na het doen van uitspraak op bezwaar tegen de in geschil zijnde aanslag, het geschrift, ontvangen op 29 mei 2001, als een tweede bezwaarschrift inhoudelijk in behandeling te nemen. De beslissing in de uitspraak van 17 september 2001 is dan ook niet juist, te minder nu deze uitspraak niet de strekking heeft dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar bezwaar.

2.3. A, een beroepsmatig handelende belastingadviseur, heeft zijn brief van 2 juli 2001 expliciet gericht aan de inspecteur ter completering van een eerder ingediend bezwaarschrift. Ook na de brief van 23 juli 2001 heeft deze gemachtigde niet voor het verstrijken van de termijn van zes weken na 28 juni 2001, enige actie ondernomen waaruit zou zijn af te leiden dat de brief van 2 juli 2001 zou kunnen worden aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen de uitspraak van 28 juni 2001 dat voor doorzending op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking zou komen. Het hof is van oordeel dat er dan ook niet sprake is van enig stuk dat de inspecteur had moeten doorzenden aan het gerechtshof.

3. Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,18 (f 710, zijnde 1 x f 710 x 1).

De uitspraak is gedaan op 3 september 2002 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.