Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2002, AE7837, 01/02390

Gerechtshof Amsterdam, 15-08-2002, AE7837, 01/02390

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 augustus 2002
Datum publicatie
19 september 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7837
Formele relaties
Zaaknummer
01/02390

Inhoudsindicatie

Geen rechtsregel verplicht tot verzending van het aanslagbiljet aan ook een ander adres dan dat van een belastingplichtige zonder expliciet verzoek van belanghebbende of aanwijzing van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 van de Awr. De enkele vermelding van een kantoorstempel of het voeren van briefwisseling tussen inspecteur en de gemachtigde brengt niet mee dat de inspecteur verplicht is het aanslagbiljet mede naar deze gemachtigde te sturen.

Nu belanghebbende bij zijn emigratie geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een binnen het Rijk gevestigde vertegenwoordiger aan te wijzen en ter verklaring van het niet-tijdig instellen van bezwaar enkel heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, is het hof van oordeel dat het overschrijden van de bezwaartermijn is te wijten aan een verzuim van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X, wonende in Zwitserland, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 13 juni 2001, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997.

Het beroep is behandeld ter zitting van 15 augustus 2002.

Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. Belanghebbende woonde in 1997 in de eigen woning A-straat 1 te Z. Belanghebbende is in 1998 gescheiden van zijn echtgenote en daarna is hij diverse keren verhuisd. Hij is in juli 1999 vertrokken bij zijn toenmalige werkgever.

1.2. In de bestanden van de belastingdienst is de volgende adressering opgenomen:

- van 18 augustus 1995 tot 7 oktober 1996 geldt op verzoek van belanghebbende als toezendadres: AB Belastingadviseurs te Q;

- op basis van een gemeentelijke opgave is opgenomen dat belanghebbende op 14 januari 1999 zonder nader adres is verhuisd naar Zwitserland;

- op basis van feitelijke informatie heeft de inspecteur op 9 augustus 2000 (= opvoerdatum) als feitelijk woonadres opgevoerd: Chemin CD 2, R Zwitserland, 0000 Zwitserland. Met ingang van die datum heeft de inspecteur geautomatiseerd aangemaakte stukken naar dat adres verzonden

1.3. Op 2 juni 1998 heeft belanghebbende het aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 ingediend; het aangiftebiljet vermeldde het adres aan de A-straat. De inspecteur heeft de gemachtigde in 1999 informatie gevraagd over de aangifte inkomstenbelasting 1997 en duidt belanghebbende hierin aan als "X te Zwitserland". De gemachtigde beantwoordt de vragen van de inspecteur bij brieven van 5 mei, 25 augustus en 15 november 1999; aan het slot van die brieven vermeldt hij: "cc: de heer X - R1 (Zwitserland)".

1.4. Op 16 april 1999 is het aangiftebiljet over 1998 bij de inspecteur binnengekomen zonder dat belanghebbende daarop had vermeld dat het op dat biljet vermelde adres B-straat 3 te Z onjuist was.

1.5. De inspecteur heeft de gemachtigde op 3 juli 2000 geschreven dat hij van plan was af te wijken van de aangifte over 1997 met de vraag hierop te reageren uiterlijk 17 juli 2000. Op deze brief heeft de gemachtigde niet gereageerd. De in geschil zijnde aanslag is opgelegd met dagtekening 18 augustus 2000, een te betalen bedrag van f 295.475 en met het adres: "Chemin CD 2, R, Zwitserland". Op 21 november 2000 heeft de inspecteur de gemachtigde op diens telefonisch verzoek de gegevens met betrekking tot de aanslag toegestuurd.

1.6. In een brief van 5 december 2000 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de aanslag en deze brief bevat de aanduiding "cc: de heer X - R2 (Zwitserland)". Het bezwaar is bij de thans bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.

2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat belanghebbende in die woelige privé-periode verzuimd zal hebben zijn verhuizing door te geven aan de gemeente; dat hij aan wil nemen dat het aanslagbiljet is verzonden naar het door de inspecteur gehanteerde adres in R; dat dat toezendadres in R juist was maar dat belanghebbende kort voor de dagtekening van de aanslag verhuisd is zonder dat door te geven; dat in Zwitserland een perfecte doorzendservice bestaat; dat verzending van het aanslagbiljet naar hem, gemachtigde, problemen had kunnen voorkomen; dat de inspecteur soms wel, soms niet het aanslagbiljet naar een gemachtigde stuurt; dat hij geen expliciet verzoek heeft gedaan aan de inspecteur; dat zijn stempel op het aangiftebiljet en de lopende correspondentie voldoende had moeten zijn om het aanslagbiljet mede aan hem te versturen; dat hij, gemachtigde, per e-mail contact heeft met belanghebbende; dat het adres in R1 anders was dan het toezendadres; dat de voormalige echtgenote van belanghebbende op het adres aan de B-straat woont; dat belanghebbende dit adres op het aangiftebiljet 1998 niet veranderd zal hebben omdat hij nog wel eens bij zijn voormalige echtgenote komt; dat het adres aan de B-straat zijn laatste adres in Nederland was.

De inspecteur heeft nog verklaard dat hij alleen de relevante uitdraaien uit zijn adresbestanden bij het verweerschrift heeft gevoegd; dat het feitelijke woonadres af kan wijken van de gemeentelijke basisadministratie (gba); dat de verhuizing naar Zwitserland blijkens de code 01 bekend was via de gba; dat hij niet over kopieën van verzonden aanslagbiljetten kan beschikken; dat uit de als bijlage 2 bij het verweerschrift gevoegde print blijkt dat het aanslagbiljet naar het adres in R is gestuurd; dat hij niet weet op basis van welke feitelijke informatie het adres in R is opgevoerd; dat aanslagbiljetten altijd naar het adres van de belanghebbende gestuurd worden tenzij er sprake is van een expliciet verzoek van de belanghebbende.

3.1. De aanslag is op de wettelijk voorgeschreven wijze aan belanghebbende bekend gemaakt, namelijk door toezending van het aanslagbiljet aan belanghebbende (zie artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990). Nu het door de inspecteur gehanteerde adres kort voor de toezending feitelijk juist was en belanghebbende is verhuisd zonder dit door te geven maar met gebruikmaking van een "perfecte doorzendservice" is deze verzending ook op de juiste wijze uitgevoerd. Daarbij acht het hof van belang dat toezending van het aanslagbiljet ook strekt tot formalisering van een betalingsverplichting van de geadresseerde en deze door toezending van het biljet op de hoogte moet kunnen zijn van de op hem rustende betalingsverplichting.

3.2. Geen rechtsregel verplicht tot verzending van het aanslagbiljet aan ook een ander adres dan dat van een belastingplichtige zonder dat er sprake is van een expliciet verzoek van belanghebbende of aanwijzing van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 58 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De enkele vermelding van een kantoorstempel of het voeren van briefwisseling tussen inspecteur en de gemachtigde brengt niet mee dat de inspecteur verplicht was het aanslagbiljet mede naar deze gemachtigde te sturen dan wel hem anderszins op de hoogte te stellen van de verzending van het aanslagbiljet.

Nu de inspecteur de gemachtigde op 3 juli 2000 heeft geïnformeerd dat hij van plan was van de aangifte af te wijken en de gemachtigde hierop niet heeft gereageerd verwerpt het hof de stelling dat de inspecteur in verzuim is geweest door de gemachtigde niet nogmaals - en ditmaal met het ook op de aanvang van de bezwaartermijn - op de hoogte te brengen van de vaststelling van de aanslag.

3.3. Nu belanghebbende bij zijn emigratie geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een binnen het Rijk gevestigde vertegenwoordiger aan te wijzen en ter verklaring van het niet-tijdig instellen van bezwaar enkel heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, is het hof van oordeel dat het overschrijden van de bezwaartermijn is te wijten aan een verzuim van belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

4. Het hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2002 door mr. Onnes, Boersma en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.