Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2002, AE7839, 01/04313

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2002, AE7839, 01/04313

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 juli 2002
Datum publicatie
19 september 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE7839
Zaaknummer
01/04313

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, als militair in vaste loondienst werkzaam voor de Koninklijke Landmacht op een kazerne te Q, maakt aannemelijk niet te Q maar te T woonachtig te zijn geweest en heeft in verband hiermee recht op aftrek van een bedrag aan woon-werk reiskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 20 november 2001, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999.

Het beroep is behandeld ter zitting van 28 juni 2002.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ¦ 58.938; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende, geboren in 1976 en ongehuwd, is vanaf 1996 als militair in vaste loondienst werkzaam geweest voor de Koninklijke Landmacht op een kazerne te Q.

2. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende van 1 januari 1999 tot 2 september 1999 woonachtig was te T hetgeen met zich zou brengen dat belanghebbende recht heeft op een additionele aftrek van een bedrag aan woon-werk reiskosten van ¦ 5.757 (¦ 7.281 - ¦ 1.524).

3. Op de voet van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) worden de kosten van woon-werkverkeer tot de aftrekbare kosten gerekend. Blijkens artikel 36, eerste lid, onderdeel a, van de Wet wordt onder woon-werkverkeer verstaan het "reizen van zijn woning of verblijfplaats naar de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht". In artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat naar de omstandigheden wordt beoordeeld waar iemand woont. Naar 's Hofs oordeel geldt zulks evenzeer voor de beoordeling waar iemand verblijf houdt, terwijl niet is uitgesloten dat de woonplaats en de verblijfplaats van een belastingplichtige niet samenvallen.

4. Als door belanghebbende gesteld en door de inspecteur erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat aangaande de omstandigheden die voor de beoordeling van voormelde kwestie van belang zijn, het navolgende vast. Belanghebbende vervulde in de onder 2. genoemde periode zijn werkzaamheden in loondienst op de dagen van de reguliere werkweek, waartoe hem op de avonden en in de nachten die tussen de desbetrefende werkdagen zijn gelegen, verblijfsruimte ter beschikking stond in de kazerne te Q. De uitvoering van die werkzaamheden vond op regelmatige én onregelmatige tijden plaats en veelal buiten de stad Q. Na ommekomst van iedere werkweek reisde belanghebbende naar T, alwaar hij bij de burgerlijke stand stond ingeschreven en alwaar hij bij zijn vader inwoonde. Na afloop van het weekeinde reisde hij weer terug naar Q. Tijdens ieder weekeinde verbleef hij in T en omstreken, veelal samen met zijn vriendin. Belanghebbendes post heeft hij steeds naar zijn adres te T doen zenden. Ook zijn bankzaken speelden zich daar af. Belanghebbende heeft zijn sociale leven te T en omstreken tijdens de jaren waarin hij te Q werkzaam was, steeds onderhouden. Het is steeds belanghebbendes voornemen geweest om dat leven ook in de toekomst zich in T en omstreken te doen afspelen, hetgeen er toe leidde dat hij als woningzoekende in R en S stond ingeschreven, dat hij (naar het hof begrijpt: in 1999) een nog te bouwen woning heeft gekocht in R en dat hij -in afwachting van de oplevering van die woning- per 1 september 1999 een huurwoning te R heeft betrokken waar hij met zijn vriendin is gaan samenwonen. Belanghebbende heeft in T en omstreken aan het verenigingsleven deelgenomen, in Q deed hij dat niet. Voorts beoefende hij in de weekeinden in T en omstreken sport, te weten tennis in recreatief verband.

5. Belanghebbende maakt op grond van deze omstandigheden aanspraak op de in geding zijnde aftrek. Hij heeft in antwoord op door de inspecteur gestelde vragen nog verklaard dat zijn werkgever ondanks zijn verzoek daartoe geen werkroosters van 1999 meer kon overleggen en dat van een sociaal leven in Q geen sprake kon zijn vanwege de onregelmatige diensten en het feit dat hij 24 per dag grotendeels buiten Q in dienst was.

6. De inspecteur heeft hier tegenin gebracht dat belanghebbende in het kader van zijn dienstverband bij de Landmacht heeft verbleven te Q, dat het verblijf aldaar niet kortstondig was en dat het economische en maatschappelijke belang van dit verblijf aanmerkelijk groter was dan dat van de in T doorgebrachte vrije dagen. Verder heeft de inspecteur gesteld dat het levenscentrum van belanghebbende, gelet op diens leeftijd en de op afstand van T uitgeoefende dienstbetrekking, niet in de nabijheid van de ouderlijke woning was gelegen. Tenslotte heeft de inspecteur gesteld dat de plaats van een woning of verblijf voor een meerderjarige, ongehuwde en niet-samenwonende werknemer met een vaste standplaats primair door zijn werkkring wordt bepaald en dat de voornoemde omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden.

7. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de onder 4. omschreven feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat in de onder 2. omschreven periode T en niet Q als zijn woon- en verblijfplaats moet worden beschouwd in de zin van de opgemelde wetsbepalingen, reden waarom hem de geclaimde reiskostenaftrek (waarvan de berekeningswijze niet tussen partijen in geschil is) ten volle dient te worden toegestaan. Hetgeen de inspecteur ter onderbouwing van zijn standpunt heeft gesteld leidt in dit geding niet tot een andere uitkomst. Dat belanghebbende op verzoek van de inspecteur geen werkrooster over 1999 heeft kunnen overleggen, doet daaraan niet af. Een ander brengt mee dat het gelijk aan belanghebbende is en dat het belastbare inkomen moet worden verlaagd met ¦ 5.757 tot ¦ 58.938.

Proceskosten

Omdat belanghebbende omtrent kosten niets heeft gesteld en daarvan ook niet is gebleken laat het Hof een veroordeling achterwege.

De uitspraak is gedaan op 12 juli 2002 door mr. Steenbergen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.