Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AV4911 AE9148, 01/04094

Gerechtshof Amsterdam, 10-10-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AV4911 AE9148, 01/04094

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 oktober 2002
Datum publicatie
22 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE9148
Zaaknummer
01/04094

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het verzet van X te Y, belanghebbende,

tegen

een beschikking van de voorzitter van de vierde meervoudige belastingkamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage met betrekking tot een geschil inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1991.

1. Loop van het geding

Belanghebbende heeft op of rond 3 maart 1992 aangifte gedaan op een E-biljet. In dit biljet maakte hij melding van een GSD-uitkering, sollicitatiekosten, aftrekbare rente, buitengewone lasten en giften, een en ander resulterend in een belastbaar inkomen van f 16.563. De aangifte bevatte een aantal bijlagen ter onderbouwing van de aftrekposten. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het belastbare inkomen vastgesteld op f 19.036 en tegen deze aanslag heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.

De Belastingdienst/FIOD/Fiscale recherche heeft tegen belanghebbende proces-verbaal opgemaakt en daarin melding gemaakt van het niet-aangeven van inkomsten uit de verkoop van broodjes. Op 6 december 1994 heeft het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren Z (de inspecteur) belanghebbende geschreven dat hij voornemens was een navorderingsaanslag op te leggen met een boete van 100%.

Op 3 maart 1995 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 42.507.

Op 27 maart 1995 heeft de ontvanger het verzoek om kwijtschelding van de te betalen belasting afgewezen. Ten behoeve van belanghebbende is op 4 april 1995 beroep ingesteld tegen deze beslissing (welk beroep overigens op 26 april 1995 is afgewezen).

Belanghebbende heeft vervolgens op 3 mei 1995 een (handgeschreven) bezwaarschrift ingediend en daarbij aangegeven "Een nadere motivering volgt". Deze nadere motivering behoort niet tot de gedingstukken.

De inspecteur heeft bij zijn uitspraak van 16 augustus 1996 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Op 25 oktober 1996 heeft de inspecteur bij een nadere "uitspraak op bezwaarschrift" de boete laten vervallen in verband met het feit dat belanghebbende veroordeeld was "op grond van dezelfde feiten".

Bij (handgeschreven) brief van 20 augustus 1996 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak van 16 augustus 1996 en daarbij verwezen naar de behandeling van zijn strafzaak op 19 augustus 1996 waarbij hij zou worden bijgestaan door mr. A. Op 10 september 1996 berichtte belanghebbende dat de behandeling van deze strafzaak was uitgesteld. Op 28 oktober 1996 en 8 januari 1997 heeft belanghebbende een aanvulling op het beroepschrift gezonden.

Bij beschikking van 17 februari 1999, verzonden op 16 maart 1999, heeft de voorzitter van de vierde meervoudige belastingkamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage de uitspraak van de inspecteur bevestigd.

Op 23 maart 1999 heeft de ontvanger het uitstel van betaling ingetrokken.

Op 27 maart 1999 schreef belanghebbende in zijn verzetschrift tegen de genoemde voorzittersbeschikking, per fax verzonden vanaf het faxadres ELF+ATOCHEM+QC-LAB, dat hij in hoger beroep was vrijgesproken en dat de officier van justitie in cassatie was gegaan.

Op 31 augustus 1999 heeft mw. mr. B zich namens mr. A als advocaat ten behoeve van belanghebbende gesteld voor de behandeling van het verzetschrift. Mr. B heeft verzocht twee getuigen te horen op de zitting van 14 september 1999. Belanghebbende was ter zitting aanwezig. De genoemde getuigen zijn opgeroepen voor een zitting op 8 juni 2000 doch aldaar niet verschenen. Beide getuigen hadden reeds schriftelijk verklaard belanghebbende te ondersteunen met het lezen en schrijven van brieven.

Op 29 augustus 2000 heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage het verzet ongegrond verklaard.

Mr. C heeft op 9 oktober 2000 beroep in cassatie ingesteld tegen deze uitspraak en in de motivering onder meer gewezen op de "status psychicus" van belanghebbende.

Op 23 november 2001 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam (opgenomen in BNB 2002/21 en VN 2001/62.8).

Op 28 maart 2002 heeft de griffier mr. C uitgenodigd voor de zitting op 29 mei 2002 ter behandeling van het verzet. Deze deelde op 24 april 2002 mee dat hij zich aan de zaak onttrok en dat stukken verzonden konden worden naar D te Z. Belanghebbende heeft zich vervolgens gewend tot mr. E, advocaat. Deze heeft op 15 mei 2002 gevraagd om uitstel voor de mondelinge behandeling. Het hof heeft op 29 mei 2002 de behandeling van de zaak aangehouden.

Het hof heeft het verzet vervolgens behandeld op 10 september 2002 (9.30 uur). Namens belanghebbende is verschenen mr. F (advocaat). Deze had eerder verklaard dat alle stukken aan hem verzonden konden worden. Belanghebbende is niet verschenen. Mr. F verklaarde dat hij met belanghebbende had afgesproken om om 9.10 uur in het gerechtsgebouw te zijn en dat D de spreekbuis van belanghebbende is. Mr. F heeft een op 18 juli 2002 gedateerde brief van C aan D, overgelegd.

2. Overige stukken

Tot de gedingstukken behoort een brief van 11 december 1996 van prof. dr. F, zenuwarts, gericht aan mr. G, advocaat van belanghebbende, waarin deze met betrekking tot belanghebbende verklaart dat "zijn beperkte verstandelijke vermogens" opvallen en dat er sprake is van "een debiele man die niet concreet weet te denken".

3. Overwegingen

3.1. Met betrekking tot belanghebbende doet het hof ter zitting van heden eveneens uitspraak in het geschil inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993. Met betrekking tot de feiten en omstandigheden is het hof ambtshalve bekend met de in dat geschil naar voren gebrachte feiten en omstandigheden die, voorzover relevant, hieronder worden herhaald:

Op 31 oktober 1996 heeft het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren Z (de inspecteur) belanghebbende een aanslag opgelegd (zonder boete) naar een belastbaar inkomen van f 38.355. Belanghebbende schreef in zijn bezwaarschrift van 6 november 1996 dat hij de aanslag in goede orde had ontvangen. Daarbij merkte hij op dat er sprake was van mogelijke aftrek voor ziektekosten en dat de heffingsrente ten onrechte was berekend. Het handgeschreven bezwaarschrift is op 7 november 1996, derhalve tijdig, binnengekomen.

Mr. A, verbonden aan YY advocaten en procureurs, heeft als toegevoegd advocaat op 17 november 1999 een verzetschrift (gedagtekend 13 november 1999) ingediend en daarin gesteld dat tijdig beroep was ingesteld, dan wel dat er sprake is van termijnoverschrijding in verband met psychische problemen. In verband met het feit dat belanghebbende niet in staat is kennis te nemen van de inhoud van brieven bespreekt hij deze altijd (cursivering hof) met een vriend die vervolgens, aldus het verzetschrift, de bezwaar-/beroepschriften namens belanghebbende schrijft. Toen uit navraag bij de belastingkamer bleek dat zulks in casu niet tijdig gebeurd was heeft belanghebbende, aldus deze gemachtigde, alsnog met gerede spoed beroep ingesteld.

Blijkens een uitspraak van 6 juli 1998 heeft belanghebbende zich als appellant in een procedure voor de arrondissementsrechtbank te Z laten bijstaan door mr. H. Deze procedure betrof een terugvordering door de gemeente Z van tussen 1 januari 1990 en 31 augustus 1994 genoten bijstand.

3.2. Uit het verzetschrift van 13 november 1999 van mr. A komt naar voren dat belanghebbende zijn brieven altijd laat lezen aan een vriend en dat deze vervolgens nadere stappen onderneemt. Belanghebbende realiseert zich kennelijk dat het verstandig is hulp te vragen aan personen die deze kunnen verlenen en uit het tot de stukken behorende aangiftebiljet, het handgeschreven bezwaarschrift en het handgeschreven beroepschrift blijkt ook dat belanghebbende in staat is, al dan niet met behulp van een derde, van voldoende niveau uitingen te (laten) doen met betrekking tot zijn fiscale zaken. Voorts blijkt uit de betrokkenheid van vele rechtshulpverleners dat belanghebbende de nodige stappen onderneemt om zich van gekwalificeerde hulp te voorzien. Voorts blijkt uit het beroepschrift inzake de aanslag over 1993 dat belanghebbende van mening is dat hij eerder een beroepschrift had ingediend.

3.3. Gelet op het voorgaande acht het hof aannemelijk dat belanghebbende zich bewust is van de noodzaak zekere termijnen in aanmerking te nemen. Dit geldt temeer nu uit de onder 1 weergegeven proceshandelingen blijkt dat belanghebbende veelal rechtsmiddelen heeft aangewend binnen de daarvoor gestelde termijn.

3.4. De psychische problemen en de beperkte verstandelijke capaciteiten van belanghebbende acht het hof gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van onvoldoende gewicht om te oordelen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest bij het te laat indienen van zijn bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag.

4. Beslissing

Het hof verklaart het verzet ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 10 oktober 2002 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a- de naam en het adres van de indiener;

b- een dagtekening;

c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.