Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5255 AE9688, 00/01398

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5255 AE9688, 00/01398

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2002
Datum publicatie
4 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE9688
Zaaknummer
00/01398

Inhoudsindicatie

Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag vernietigd. Het beroep is dan ook ongegrond met betrekking tot de aanslag en daarom is het verzoek een schadevergoeding tot te kennen niet-ontvankelijk. De beschikking om geen schadevergoeding toe te kennen is geen uitspraak op bezwaar zodat ook langs die weg geen beroep op de belastingrechter mogelijk is. Ter zitting doet de gemeente toezegging de schade te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het hoofd van de afdeling Parkeerzaken van de gemeente Haarlem, verweerder, gedagtekend 20 maart 2000, betreffende een verzoek tot vergoeding van kosten, veroorzaakt door het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Het beroep is behandeld op de zitting van de Zesde Enkelvoudige Belastingkamer. Deze kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Het beroep is vervolgens behandeld op de zitting van 17 oktober 2002.

Beslissing

Het hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Gronden

1.1. Belanghebbende heeft op 10 januari 2000 omstreeks 11.45 uur in de uitoefening van zijn onderneming (**) zijn auto geparkeerd op de Gedempte Oude Gracht in Haarlem op een plaats waarvoor parkeerbelasting verschuldigd was. Belanghebbende heeft f 5,- in een parkeerautomaat gedaan en vervolgens een "parkeerkaartje" (betaalbewijs) verkregen met als uiterste tijdstip 12.57 uur. Het parkeerkaartje vermeldt op de voorzijde in grote letters "12:57 10 JAN 00" en in kleine letters het volgnummer "3817".

1.2. Een parkeercontroleur heeft belanghebbende rond 12.04 uur een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van f 86. Belanghebbende heeft zich - na constatering van de opgelegde naheffingsaanslag - gemeld bij het kantoor van de afdeling Parkeerzaken. De aanwezige medewerker heeft het parkeerkaartje tegen afgifte van een reçu in ontvangst genomen.

1.3. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslag betaald door middel van de nadien toegezonden acceptgirokaart. Tevens heeft hij bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om vergoeding voor het inkomstenverlies dat hij als gevolg van het opleggen van de naheffingsaanslag had geleden.

1.4. Verweerder heeft uitspraak gedaan en daarbij gesteld

De parkeercontrole wordt gedaan door 2 parkeercontroleurs en gebeurt zeer nauwgezet. De parkeercontrole geschiedt volgens de werkinstructie van 6 augustus 1997 hetgeen inhoudt dat wanneer achter de voorruit geen geldig parkeerkaartje wordt aangetroffen, verder in de auto wordt gekeken of ergens een geldig parkeerkaartje ligt.

De parkeercontroleur heeft ook elders in de auto geen geldig parkeerkaartje duidelijk zichtbaar kunnen waarnemen. Wel heeft de parkeercontroleur een parkeerkaartje ondersteboven op de bijrijderstoel (naast een koffer) aangetroffen waarvan alleen het nummer 3817 zichtbaar was. Hierna is de parkeercontroleur overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag.

Door het nummer van het parkeerkaartje te noteren heeft de parkeercontroleur uiterst correct gehandeld. Juist hierdoor kan worden vastgesteld dat het parkeerkaartje, dat is overlegd door reclamant, hetzelfde is als het door de parkeercontroleur waargenomen kaartje. Gebleken is dat dit parkeerkaartje ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag geldig was.

Verweerder heeft bij de uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot nihil.

1.5. Belanghebbende heeft, evenals in zijn bezwaarschrift, deze gang van zaken in zijn beroepschrift betwist: hij stelt dat het parkeerkaartje achter de voorruit lag. In het verweerschrift heeft verweerder de eerdere weergave van de gang van zaken herhaald.

2. Belanghebbende heeft ter zitting van 17 oktober 2002 een overzicht van de totale kosten overgelegd uitkomende op een bedrag van € 429,38, waaronder tijdverlies voor het bezoek aan het loket van parkeerzaken, het indienen van een bezwaarschrift, het bijwonen van twee zittingen en griffierecht. Daarnaast heeft hij gesteld dat het verlies van zijn contract voor ** in het pand van parkeerzaken hem een inkomstenderving bezorgt van € 544,53 maar dat hij akkoord gaat met het door verweerder aangeboden bedrag van € 430.

Verweerder heeft verklaard dat de achterzijde van het kaartje geen afdruk bevat; dat zij geen verklaring heeft voor de weergave van de gang van zaken als opgegeven door de parkeercontroleur; dat belanghebbende tegen de gang van zaken een klacht zou kunnen indienen en vervolgens een verzoek zou kunnen indienen voor een schadevergoeding; dat vergoeding voor tijdverlies buiten de gehanteerde regels valt; dat zij destijds meende dat het hof bevoegd was een schadevergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft zij verklaard dat de gemeente Haarlem bereid is belanghebbende een schadevergoeding te betalen van € 430.

3.1. Aangezien verweerder volledig aan de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de nageheven parkeerbelasting tegemoet is gekomen kan er geen sprake zijn van het gegrond verklaren van het beroep van belanghebbende. Op grond van het bepaalde in artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is belanghebbende dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep, voorzover strekkende tot vergoeding van de geleden schade. Daaraan doet niet af dat het hof de gang van zaken als vermeld in de uitspraak op het bezwaar en in het verweerschrift ongeloofwaardig acht.

3.2. De in de uitspraak op bezwaar genomen beslissing om geen schadevergoeding toe te kennen is geen uitspraak als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zodat er geen beroep mogelijk is. Voorzover belanghebbendes bezwaren zich richten tegen deze beschikking is belanghebbendes beroep niet-ontvankelijk.

4. Gelet op de toezegging van verweerder ter zitting acht het hof geen termen meer aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2002 door mr. Onnes, Boersma en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, bij verhindering van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.