Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2002, AF0420, 01/03613

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2002, AF0420, 01/03613

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2002
Datum publicatie
13 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF0420
Zaaknummer
01/03613

Inhoudsindicatie

Ondanks vele en langdurige periodes van verblijf in Indonesië toch premieplicht voor Nederlandse man met woning, tegoeden, auto en echtgenote in Nederland. Vrijwilligerswerk is geen arbeid waardoor premieplicht vervalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Belanghebbende heeft op 23 oktober 2001 beroep ingesteld, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 oktober 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000. Belanghebbende heeft het beroepschrift aangevuld bij brieven van 7 en 15 november 2001.

Belanghebbende heeft over 2000 op elektronische wijze aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 107.808. In de aangifte heeft hij verzocht om vrijstelling of vermindering van premie volksverzekeringen. De inspecteur heeft belanghebbende een aanslag opgelegd naar het aangegeven belastbaar inkomen; in het verschuldigde bedrag was f 5.634 begrepen aan premie volksverzekeringen. De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en vermindering van de aanslag met het bedrag van de premie volksverzekeringen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond verklaren van het beroep.

Ter zitting van 10 september 2002 zijn verschenen belanghebbende en mr. A namens de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met vier bijlagen overgelegd.

Op 14 september 2002 heeft belanghebbende een brief gezonden naar de griffie, voorzien van een aantal bijlagen. De inspecteur heeft hierop gereageerd in een brief van 4 oktober 2002 en belanghebbende heeft een afschrift van deze brief ontvangen. De nadien nog ontvangen brief van belanghebbende van 14 oktober 2001, aangetekend verzonden op 21 oktober 2002, laat het hof buiten beschouwing nu deze is ingekomen na het sluiten van de briefwisseling. Partijen hebben verklaard (belanghebbende in een verklaring van 21 oktober 2001) af te zien van een tweede mondelinge behandeling.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, van Nederlandse nationaliteit, is geboren in 1933 en gehuwd met Y. Hij heeft een meerderjarige zoon, woonachtig in Nederland. Ook heeft hij, blijkens de pleitnota, vele vrienden in Nederland.

Op verzoek van een Nederlandse bouwonderneming is belanghebbende in 1990 werkzaamheden gaan verrichten in Indonesië. Belanghebbende heeft zich in 1992 laten uitschrijven van het adres a-straat 1 te Z. De echtgenote is daar ingeschreven gebleven en verblijft daar ook de facto. Belanghebbende heeft het adres in Z aangewezen als correspondentieadres.

2.2. Belanghebbende ontving in 2000 als voormalig ambtenaar f 109.166 pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, zijnde inkomsten uit vroegere arbeid; andere arbeidsinkomsten genoot hij niet. Zijn echtgenote had in 2000 een persoonlijk inkomen van f 24.166. Belanghebbende heeft een aantal rekeningen bij Nederlandse bankinstellingen, waaronder een effectendepot, mede op naam van zijn echtgenote, bij de ABN/AMRO-Bank te Z. De telefoonaansluiting in Z staat op naam van belanghebbende. Op naam van belanghebbende staat voorts een personenauto met Nederlands kenteken; deze auto gebruikt belanghebbende bij zijn verblijf in Nederland.

Belanghebbende heeft ter dekking van ziektekosten een "buitenlandpolis" afgesloten bij OHRA, een Nederlandse maatschappij.

Belanghebbende heeft een Nederlands paspoort, afgegeven door de burgemeester van 's-Gravenhage; zijn vorige paspoorten waren afgegeven door tussenkomst van de Nederlandse ambassade in Jakarta.

Belanghebbende verblijft per jaar een aantal periodes in Nederland.

Belanghebbende en zijn echtgenote staan als bestuurder ingeschreven van BC B.V., een "slapende" vennootschap, opgericht in 1989. Blijkens een recent uittreksel uit het handelsregister is de vennootschap ingeschreven op het adres in Z, evenals belanghebbende en zijn echtgenote.

2.3. Belanghebbende verblijft sinds maart 1990 langdurig in Indonesië; hij beschikte daartoe in 2000 over een verblijfsvergunning afgegeven in Den Haag onder verantwoordelijkheid van DE Indonesia Construction.

Tot en met 1997 genoot belanghebbende inkomsten in Indonesië; nadien verrichtte hij onbezoldigd werkzaamheden uit idealistische overwegingen.

Sedert maart 1990 heeft belanghebbende in Indonesië op acht verschillende adressen verbleven; sinds 1998 is dat een adres in Q.

2.4. In zijn aangifte heeft belanghebbende de woning in Z, met een opgehoogde WOZ-waarde van f 282.000, aangemerkt als eigen woning (hoofdverblijf); belanghebbende heeft niet aangegeven dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil de vraag of belanghebbende in het jaar 2000 verplicht verzekerd was en daarom premieplichtig voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende in Nederland woonde.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat zijn vrouw zijn administratieve zaken behartigt; dat de contacten met haar nu veelal via internet lopen; dat zijn Indonesische relaties een restaurant drijven; dat hij voor hun kinderen schoolkosten betaalt; dat hij per jaar in totaal 6 tot 8 weken in Nederland is, verdeeld over 2 periodes; dat zijn echtgenote ook van zijn inkomen leeft; dat hij afgesproken heeft niet duurzaam gescheiden te gaan leven; dat de buitenlandpolis een beperkte dekking heeft en de standaardpolis geen dekking geeft voor een verblijf van meer dan 200 dagen per jaar; dat hij geen verstrekkingen krijgt krachtens de AWBZ; dat hij in Indonesië geen auto op zijn naam mag hebben; dat hij rond de kerstdagen meestal in Nederland is in verband met de verjaardag van zijn zoon in januari; dat een vervolgzitting mogelijk is in de periode december 2002 tot 18 januari 2003.

Ter zitting heeft de inspecteur nog verklaard dat belanghebbende in Nederland zonder bijzondere verblijfstitel kan verblijven; dat het verzekerd zijn met een "buitenlandpolis" geen conclusie oplevert voor de woonplaats; dat hij niet gelooft dat belanghebbende maar 10% van de tijd in Nederland is; dat hij het van belang vindt te weten hoe omvangrijk het verblijf in Nederland daadwerkelijk is geweest.

Belanghebbende heeft ter zitting zijn oude paspoort getoond, voorzien van Thaise en Indonesische stempels; daaruit heeft het hof met aanduiding van data geconstateerd dat belanghebbende in het jaar 2000 gedurende de periodes 25/4-20/5/00, 29/8-30/9/00 en vanaf 22/12/00 in Nederland is geweest. Partijen hebben verklaard nader overleg te voeren om na te gaan wat de omvang van het verblijf in Nederland dan wel Indonesië is geweest.

Uit het overleg tussen belanghebbende en de inspecteur is gebleken dat belanghebbende in 1998 57 dagen, in 1999 72 dagen, in 2000 73 dagen en in 2001 98 dagen in Nederland is geweest. Daarnaast heeft hij ieder jaar enkele dagen in Thailand of Singapore verbleven en in 2001 nog ongeveer 3 weken in de VS. Het merendeel van de tijd verbleef hij in Indonesië. Voorts meldde belanghebbende in zijn brief van 14 september 2002 dat hij geen aanspraak kon maken op AWBZ-verstrekkingen, al was het maar om praktische redenen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Op grond van de bepalingen in de wetten die de kring van verzekerden bepalen (onder meer artikel 5, eerste lid, onder a, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) zijn verzekerd degenen die ingezetenen van Nederland zijn. Een ingezetene is ieder die naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland woont.

5.2. Uit de feiten komt naar voren dat belanghebbende in Nederland over een duurzame woongelegenheid beschikt, dat zijn echtgenote permanent in deze woning verblijft, dat belanghebbende om hem moverende redenen zich niet beschouwd als iemand die duurzaam van haar gescheiden leeft, dat hij in Nederland andere vermogensbestanddelen bezit (effecten en banktegoeden) en dat belanghebbende meerdere malen per jaar naar Nederland gaat en alsdan in de woning in Z verblijft en daar kan beschikken over een eigen auto. Voorts heeft belanghebbende de Nederlandse nationaliteit en heeft hij een ziektekostenverzekering gesloten bij een Nederlandse maatschappij.

5.3. Belanghebbende verblijft door de jaren heen grotendeels in Indonesië. Belanghebbende heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat hij buiten dit enkele verblijf verdere bindingen heeft met Indonesië in de zin van het zelfstandig kunnen beschikken over woongelegenheid, familiaire banden of materiële bezittingen.

5.4. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende aangemerkt dient te worden als ingezetene van Nederland en derhalve als verzekerde. Hij is dan ook premieplichtig voor de volksverzekeringen. Het feit dat er praktische redenen zijn waarom belanghebbende geen gebruik zou kunnen maken van AWBZ-voorzieningen acht het hof, wat er zij van de kracht van dit argument, reeds daarom niet van belang nu de in dit geschil naar voren gebrachte feiten geen beletsel laten zien voor een vertrek naar Nederland waardoor deze praktische redenen hun gewicht kunnen verliezen.

5.5. Artikel 12, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 bepaalt nog

Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

Ook deze bepaling leidt niet tot het oordeel dat belanghebbende niet verzekerd is nu hij heeft gesteld dat hij uit idealistische overwegingen onbezoldigd werkzaamheden verricht in Indonesië. Dergelijke werkzaamheden buiten het economische verkeer zijn niet aan te merken als het verrichten van arbeid in de zin van deze bepaling.

6. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 31 oktober 2002 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.