Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5694 AF0934, 01/01230

Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:BV5694 AF0934, 01/01230

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 november 2002
Datum publicatie
21 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF0934
Zaaknummer
01/01230

Inhoudsindicatie

Roerende-ruimtebelastingen

Voor een woonruimte die eerst na de waardepeildatum duurzaam aan een plaats is gebonden is in artikel 4 van de Verordening geen afzonderlijke regeling opgenomen.

Een redelijke uitleg van de wel in dit artikel opgenomen regelingen brengt evenwel mee dat die woonruimte in de heffing wordt betrokken naar de waarde welke die woonruimte zou hebben gehad op 1 januari 1992 en naar de staat waarin die woonruimte verkeert aan het begin van het tijdvak dan wel aan het begin van het kalenderjaar in dat tijdvak, volgend op het jaar waarin die woonruimte duurzaam aan de desbetreffende plaats is gebonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

twee uitspraken van de Directeur van de Dienst der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 11 april 2001. Het beroep is gericht tegen twee uitspraken van verweerder, beide gedagtekend 8 maart 2001, betreffende twee aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de roerende-ruimtebelastingen voor het jaar 1999. Het beroepschrift is aangevuld bij brief, gedagtekend 7 mei 2001, van A. te Q als gemachtigde van belanghebbende.

De aanslagen zijn opgelegd ter zake van het genot krachtens eigendom en het gebruik van de woonruimte op het schip "B", gelegen aan de a-straat 1 te Amsterdam en berekend naar een heffingsgrondslag van ƒ 179.000. Het bezwaar tegen de aanslagen is bij de bestreden uitspraken afgewezen.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken en van de aanslagen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.

Ter zitting van 28 maart 2002 zijn verschenen belanghebbende, zijn echtgenote en voornoemde gemachtigde, alsmede namens verweerder mr. C. Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. Verweerder heeft van deze bijlagen kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten. Verweerder heeft ter zitting overgelegd afschriften van de gegevens van beide aanslagen en van het bezwaarschrift tegen de aanslag ter zake van het genot krachtens eigendom.

Na de zitting heeft het Hof bij brief van 21 mei 2002 vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 4 juli 2002. Namens belanghebbende is bij brief van 8 augustus 2002 gereageerd op evenvermelde brief van verweerder. Van alle tussen Hof en partijen gevoerde correspondentie is een afschrift aan de tegenpartij gezonden. Partijen hebben toestemming verleend tot het achterwege laten van een nadere zitting.

2. De Verordening

2.1. De aanslagen zijn opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 1999 van de gemeente Amsterdam, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 11 november 1998, nr. 549 en gepubliceerd in het Gemeenteblad van Amsterdam op 25 november 1998 (hierna: de Verordening).

2.2. Deze verordening luidt voor zover thans van belang:

"(...)

Belastingplicht en belastingobject

Art. 1

1. Onder de naam belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten worden terzake van de binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten twee directe belastingen geheven, te weten:

a. een gebruikersbelasting van degene die naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het kalenderjaar de roerende woon(...)ruimte al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een roerende woon(...)ruimte het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

(...)

Belastingobject.

Art 2

Als één roerende woon(...)ruimte wordt aangemerkt:

a. een binnen de gemeente gelegen, niet onroerende woon(...)ruimte, welke duurzaam aan een plaats is gebonden en dient tot permanente bewoning (...).

(...)

Maatstaf van heffing

Art. 3

1. De heffingsmaatstaf van de belastingen is de waarde van de roerende woon(...)ruimte. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de ruimte dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

(...)

Waardepeildatum

Art. 4

1. De waarde van een roerende woon(...)ruimte wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin die zaak op die datum verkeert.

2. De waardepeildatum is 1 januari 1992. Deze waardepeildatum behoort bij het tijdvak 1997 tot en met 2000.

3. Indien een roerende woon(...)ruimte na de waardepeildatum die behoort bij het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld:

a. wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, welke wijziging een verandering in de waarde van ten minste 5 percent met een minimum van ƒ 25.000 ten gevolge heeft dan wel van ƒ 250.000 of meer (...)

Wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar, volgende op dat waarin de in onderdeel a bedoelde feiten geheel of ten dele hun beslag hebben gekregen (...).

Belastingtarieven

Art. 5

(...)

2. Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de ruimte beneden ƒ 25.000 blijft.

(...)".

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Het schip waarop de onderhavige woonruimte zich bevindt, ligt in water dat in beheer is bij de provincie Noord-Holland.

3.2. Bij brief van 6 november 2001, verzonden 12 november 2001, schrijven Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland onder meer het volgende aan belanghebbende:

"In verband met de afloop van de geldigheid van de op 22 november 1994 (...) aan u verleende gedoogbeschikking ten behoeve van uw woonschip aan a-straat 1 te Amsterdam, delen wij u het volgende mede.

Het was de verwachting dat de voor u gereserveerde ligplaats in het project IJburg in het jaar 2000 beschikbaar zou zijn. Om deze reden hebben wij toen bepaald dat vorenbedoeld besluit vijf jaar geldig zou zijn. Echter, vanwege een complex aan oorzaken is het project IJburg enkele jaren vertraagd. (...) Het stadsdeel D heeft ons daarom verzocht in te stemmen met de verlenging van uw tijdelijke verblijf aan de a-straat (...) Na ampele overweging hebben wij besloten in te stemmen met het verzoek van stadsdeel D en akkoord te gaan met de verlenging van uw verblijf aan de a-straat 1 tot de feitelijke verplaatsing in het kader van het project IJburg. De maximale maten van uw woonschip en de voorschriften als gesteld in vorengenoemde gedoogbeschikking blijven van kracht:

1. deze beschikking geldt uitsluitend met betrekking tot het vorenbedoelde woonschip op de vorenbedoelde ligplaats;

2. het woonschip mag niet vervangen worden door een ander schip;

(...)

Deze beschikking wordt als vervallen beschouwd indien ons college het gebied waarin uw woonschip is gelegen uitzondert van de toepassing van de verordening in verband met het onherroepelijk worden van een bestemmingsplan voor dat gebied. (...) Deze beschikking zal eveneens vervallen op het tijdstip waarop wij u schriftelijk mededelen, dat voor het betreffende woonschip een bepaalde vervangende, naar ons oordeel wel aanvaardbare ligplaats aanwezig is. (...).".

3.3. Belanghebbende is ingeschreven in de bevolkingsadministratie van de gemeente Amsterdam op het adres a-straat 1.

4. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de op het schip "B" aanwezige woonruimte in de heffing van roerende-ruimtebelastingen kan worden betrokken.

5. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting

5.1 Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar hetgeen dienaangaande in de stukken is opgenomen.

5.2. Ter zitting heeft belanghebbende het volgende aan zijn standpunt toegevoegd:

Ik woon vanaf 1989 op dit adres; aanvankelijk op een oude boot en vanaf 1995 - na daartoe verleende toestemming - op de boot die er thans ook nog ligt en waarvan de woonruimte in de onderhavige heffingen is betrokken. Ik moet erkennen dat de boot zich bevindt binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam. Hij ligt in rijkswater, maar het beheer daarvan is via een delegatiebepaling overgedragen aan de provincie.

5.3.Verweerder is ter zitting bij zijn standpunt gebleven.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Belanghebbende stelt dat de woonruimte op het door hem bewoonde schip niet duurzaam aan een plaats is gebonden in de zin van artikel 2, onder a van de Verordening. Dit artikel is gebaseerd op artikel 221, eerste lid van de Gemeentewet. Voor de vraag of een woonruimte duurzaam aan een plaats is gebonden, dient beoordeeld te worden of sprake is van een vaste ligplaats van het woonschip. De aanwezigheid van een vaste ligplaats kan blijken uit bijvoorbeeld een aansluiting op nutsvoorzieningen. In ieder geval is sprake van een vaste ligplaats als het gaat om een ligplaats waar het woonschip reeds ten minste een jaar met niet meer dan incidentele onderbrekingen aanwezig is (Hoge Raad 20 september 2000, BNB 2000/380). Nu vaststaat dat dit het geval is ten aanzien van het schip waarop de onderhavige woonruimte zich bevindt, is die woonruimte duurzaam aan een plaats gebonden. In dit kader komt dus geen betekenis toe aan de onzekerheid over de tijdsduur gedurende welke het schip nog op de huidige ligplaats kan blijven liggen noch aan de omstandigheid dat het schip krachtens een gedoogvergunning gebruik maakt van die ligplaats.

6.2. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid van de Verordening, welke bepaling - door een in artikel 221, tweede lid van de Gemeentewet opgenomen verwijzing - is gebaseerd op artikel 17, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken, dient voor de waardering van een woonruimte ervan te worden uitgegaan dat de volle en onbezwaarde eigendom van die ruimte zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Voor de waardering van een woonruimte moet dus buiten beschouwing worden gelaten dat het schip waarop die woonruimte zich bevindt niet kan worden verkocht met behoud van de huidige ligplaats. De stelling van belanghebbende dat om die reden aan de woonruimte op het door hem bewoonde schip geen waarde althans geen hogere waarde dan ƒ 25.000 kan worden toegekend moet dan ook worden verworpen.

6.3. Belanghebbende heeft erop gewezen dat het schip eerst in 1995 op de huidige ligplaats is komen liggen en daar mitsdien niet lag op de in artikel 4, tweede lid van de Verordening opgenomen waardepeildatum 1 januari 1992. Voor zover belanghebbende hiermee beoogt te stellen dat de onderhavige woonruimte niet in de heffing kan worden betrokken, verwerpt het Hof deze stelling. Voor een woonruimte die eerst na de waardepeildatum duurzaam aan een plaats is gebonden is in artikel 4 van de Verordening geen afzonderlijke regeling opgenomen.

Een redelijke uitleg van de wel in dit artikel opgenomen regelingen brengt evenwel mee dat die woonruimte in de heffing wordt betrokken naar de waarde welke die woonruimte zou hebben gehad op 1 januari 1992 en naar de staat waarin die woonruimte verkeert aan het begin van het tijdvak dan wel aan het begin van het kalenderjaar in dat tijdvak, volgend op het jaar waarin die woonruimte duurzaam aan de desbetreffende plaats is gebonden.

6.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat er geen redenen zijn voor vernietiging van de aanslagen. Nu de waardevaststelling als zodanig niet in geschil is, is het beroep ongegrond.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 5 november 2002 door mr. Onnes, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.