Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2002, AF1341, 02/01993 PV

Gerechtshof Amsterdam, 08-10-2002, AF1341, 02/01993 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 oktober 2002
Datum publicatie
2 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1341
Zaaknummer
02/01993 PV

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen met 25% wegens teveel afgetrokken rente. Werknemer krijgt personeelskorting op rente voor hypothecaire lening bij concernmaatschappij van werkgever. Uit de jaaropgaaf van de rente blijkt niet duidelijk wat aftrekbaar is. Belanghebbende trekt de bruto rente af zonder met de korting rekening te houden. Hij stelt te hebben gemeend dat de werkgever over de rentekorting loonbelasting zou afdragen. Het Hof laat de navorderingen in stand maar vernietigt de boetes: bijtelling als loon in natura is de hoofdregel en de werkgever heeft belanghebbende onvoldoende duidelijk geïnformeerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

vier uitspraken van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, allen gedagtekend 7 februari 2002, betreffende de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999.

Het beroep is behandeld ter zitting van 24 september 2002.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vernietigt de navorderingsaanslagen 1996, 1997, 1998 en 1999 voor zover het de daarin begrepen boetes betreft;

- handhaaft de navorderingsaanslagen 1996, 1997, 1998 en 1999 voor het overige;

- gelast de Staat het griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 15.

Gronden

1. Belanghebbende is als hoofd verkoop in loondienst bij N.V. A (hierna: NV A) te Hoevelaken. In de betreffende jaren bezat belanghebbende een eigen woning welke was bezwaard met een hypothecaire geldlening, welke was afgesloten bij B Hypotheken B.V. (verder: B), onderdeel van NV A. Op de door belanghebbende te betalen rente genoot hij een zogenaamde personeelskorting. De door belanghebbende genoten korting bedroeg in 1996 en 1997 ƒ 5.149, in 1998 ƒ 5.433 en in 1999 ƒ 6.000. Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, 1997, 1998 en 1999 geen rekening gehouden met de korting: hij heeft de korting niet in de aangifte vermeld noch heeft hij de korting gesaldeerd met de verschuldigde hypothecaire rente. De werkgever van belanghebbende heeft geen loonheffing ingehouden over het bedrag van de rentekorting.

2. Op 9 mei 2001 heeft de inspecteur een brief ontvangen van de Belastingdienst Grote Ondernemingen C, waarin melding werd gemaakt van het feit dat werknemers van NV A of dochterondernemingen in sommige gevallen een foutief bedrag aan hypotheekrente op hun inkomen in mindering brachten doordat in de aangiften geen rekening werd gehouden met de verleende personeelskorting. De brief vermeldt overigens:

"Uit de verstrekte jaaropgaaf van B valt overigens niet in één oogopslag op te maken welk bedrag in mindering gebracht kan worden. Dit laatste punt wordt overigens met ingang van 2001 aangepast door B. Omdat de kans bestaat dat dit bij vele werknemers fout is gegaan, is besloten voor 1999 de benodigde gegevens te verzamelen en deze gegevens aan de betreffende eenheden te verstrekken." De brief vermeldt vervolgens de gegevens van belanghebbende.

3. Naar aanleiding van deze informatie heeft de inspecteur aan belanghebbende, na voorafgaande mededeling, navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999 naar belastbare inkomens van respectievelijk ƒ 147.930, ƒ 158.036, ƒ 154.154 en ƒ 171.937. De navorde-ringsaanslagen zijn opgelegd met een boete van 25% van de nagevorderde belasting.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of het ontbreken van een nieuw feit of toepassing van het gelijkheidsbeginsel navordering belet. Daarnaast is in geschil of de navorderings-aanslagen terecht met een boete van 25% zijn opgelegd.

5. Belanghebbende stelt - naar het Hof begrijpt - dat geen sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat navordering rechtvaar-digt. Naar het oordeel van het Hof is er sprake van een nieuw feit als de inspecteur een feit bij het vaststellen van de oorspronkelijke aanslag niet kende en redelijkerwijs ook niet hoefde te kennen. De inspecteur mag in de regel met vertrouwen afgaan op de juistheid van een ingediende aangifte (27 april 1955, BNB 1955/214). Belanghebbende heeft nimmer het bedrag van de personeelskorting in zijn aangifte vermeld noch een kopie van de jaaropgave van B bij de aangifte gevoegd. Niet is gesteld of gebleken dat de hoogte van de aftrekbare rente ooit onderwerp van discussie tussen belanghebbende en de inspecteur is geweest. De mededeling van de Belastingdienst Grote Ondernemingen C vormde dan voor de inspec-teur het nieuwe feit dat navordering rechtvaardigt nu de inspecteur naar het oordeel van het Hof ten tijde van het vaststellen van de primitieve aanslagen over de jaren 1996 tot en met 1999 redelijkerwijs niet kon weten dat belanghebbende een korting genoot op zijn hypothecaire rentebetalingen.

6. Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij een aantal van zijn collega's niet heeft nagevorderd of geen boete heeft opgelegd. Belanghebbende heeft drie van deze collega's (D, F en E) bij naam noemen. Het Hof vat de stelling van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur bestrijdt deze stelling van belanghebben-de en heeft ter zitting aangegeven dat in totaal 16 werknemers van NV A of een dochtermaatschappij onder de competentie van de Belastingdienst Partiulie-ren/Ondernemingen P vallen; dat 7 van deze 16 werknemers de korting correct hebben aangegeven in hun aangifte, dat 8 van de 16 werknemers de korting niet hebben aangege-ven en dat bij laatstgenoemde 8 werknemers in 7 gevallen tot navordering is overgegaan met oplegging van een boete van 25%. Ten aanzien van de drie door belanghebbende bij naam genoemde collega's heeft de inspecteur opgemerkt dat aan D geen navorderingsaan-slagen zijn opgelegd wegens het ontbreken van een nieuw feit, dat E onder de competentie van de Belastingdienst Particulieren Haarlem valt en dat F de genoten korting wel op de juiste wijze in zijn aangifte heeft gesaldeerd met de verschuldigde rente. Het Hof heeft geen reden aan de juistheid hiervan te twijfelen. Aldus acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een beleid van de inspecteur om in gevallen als die van belang-hebbende niet na te vorderen of geen boete bij navordering op te leggen, en evenmin dat in een meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen navordering of boeteoplegging door een vergissing achterwege is gebleven. Belanghebbende heeft zijn stelling dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel niet aannemelijk gemaakt.

7.1. Tenslotte stelt belanghebbende dat hij al 32 jaar de personeelskorting op de hypo-theekrente geniet en dat hij van mening was dat hij deze korting niet behoefde te vermelden in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en dat hij, omdat zijn werkgever (NV A) en de hypotheekverstrekker (B) verschillende rechtspersonen zijn, meende dat zijn werkgever de fiscale aspecten van die korting bij de loonberekening had verwerkt. Voorts betwist belanghebbende de stelling van de inspecteur dat hij door NV A en/of door B. op de hoogte is gesteld van deze problematiek. Ook geeft belanghebbende aan dat de jaaropgave van B zeer onduidelijk is met betrekking tot de personeelskorting. Belanghebbende is op basis van het vorenstaande van mening dat geen sprake is van grove schuld en dat de boete van 25% onterecht is opgelegd.

7.2. Verweerder heeft ter zitting een voorbeeld van een jaaropgave van B Hypotheken B.V. overgelegd. Hierin staat het volgende vermeld:

"Fiscale gegevens voor het belastingjaar 1999

Restant lening per 21-12-1999 a

Rentekorting personeel b

Berekende (verschuldigde) rente c"

In de jaaropgaaf staat niet vermeld dat de aftrekbare rente wordt gevormd door het saldo van c en b.

7.3. Een korting op rente, verschuldigd op een hypothecaire geldlening die is aangegaan ter verwerving van de eigen woning, welke korting aan een werknemer wordt verstrekt door een aan de werkgever gelieerde onderneming, vormt naar zijn aard loon. Hoofdregel in een situatie als die van belanghebbende is derhalve, dat het door de rentekorting genoten voordeel wordt gerekend tot het loon uit dienstbetrekking voor de loonbelas-ting/premieheffing. Daar staat dan tegenover dat de werknemer vervolgens in zijn aangifte inkomstenbelasting de als loon genoten rentekorting weer als rentekosten eigen woning in aftrek kan brengen. In het onderhavige geval staat vast, dat de rentekorting niet in de loonbelasting is betrokken. Het Hof gaat er van uit dat zulks niet is gebeurd op grond van het bepaalde in de Besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 19 juni 1987 (geldig tot en met het jaar 1996) en van 20 december 1996 (geldig met ingang van 1 januari 1997). In die Besluiten is - kort weergegeven - goedgekeurd dat heffing van loonbelasting (en premieheffing) over het voordeel achterwege kan blijven als de werknemers de rente in aftrek zouden kunnen brengen als aftrekbare kosten.

7.4. Indien een werkgever, in strijd met de onder 7.3. weergegeven hoofdregel, een aan een werknemer verstrekte rentekorting niet in het loon verwerkt, ligt het naar het oordeel van het Hof op zijn weg om de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig te informeren over de gevolgen daarvan. Nu het achterwege laten van loon- en premieheffing berust op een gunstregeling van de Staatssecretaris van financiën, zou het voor de hand liggen dat een dergelijke informatieverstrekking aan de werknemer als voorwaarde voor toepassing van de regeling zou zijn vermeld. In de aangehaalde Besluiten wordt over voorlichting aan de werknemers echter niet gerept.

7.5. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van belangheb-bende de hij nimmer geïnformeerd is door zijn werkgever noch door B Hypotheken N.V. over de fiscale verwerking van de rentekorting. De inspecteur heeft die stelling niet weersproken voor de jaren 1996, 1997 en 1998. Uit de onder 2 weergegeven brief blijkt niets van informatieverstrekking aan de werknemers voor die jaren, buiten de jaaropgaven. De brief vermeldt wel dat N.V. A bij de jaaropgaaf 1999 haar werknemers op de hoogte heeft gesteld van geconstateerde onjuistheden maar belanghebbende betwist enige informatie te hebben ontvangen. Omtrent de inhoud van de bij de jaaropgaaf 1999 verstrekte informatie is niets komen vast te staan. Wel staat vast dat de jaaropgaaf in 1999 nog hetzelfde luidde als in voorgaande jaren en pas in 2001 is aangepast. Het Hof acht - mèt de belastingdienst, getuige hetgeen is vermeld in de onder 2 aangehaalde brief - de verstrekte jaaropgaven van B Hypotheken BV onduidelijk nu daaruit niet blijkt welk bedrag als hypotheekrente feitelijk in aftrek kan worden gebracht. Nu de redactie van jaaropgaaf nog niet was aangepast bij de opgaaf over het jaar 1999, acht het Hof niet zonder meer aannemelijk dat desondanks ondubbelzinnige informatie bij die jaaropgaaf is verstrekt over de in 1999 aftrekbare rente.

7.6. Al het vorenstaande, in onderling verband bezien, brengt het Hof tot het oordeel dat de inspecteur niet heeft bewezen dat het aan opzet of grove schuld van belanghebbende te wijten is dat hij de rentekorting in zijn aangiften over de onderhavige jaren niet in aftrek heeft gebracht op de aftrekbare rente. De boete dient dan ook te vervallen.

8. Nu belanghebbende voor wat betreft de boete in het gelijk wordt gesteld acht het Hof termen aanwezig inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor komen in aanmerking de reiskosten van belanghebbende ten bedrage van € 15 (2e klas openbaar vervoer).

De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2002 door mr. Beukers-Van Dooren, lid van de belastingkamer in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.