Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2008 AF1833, 02/00283

Gerechtshof Amsterdam, 12-11-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2008 AF1833, 02/00283

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 november 2002
Datum publicatie
12 december 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1833
Zaaknummer
02/00283

Inhoudsindicatie

Het Hof is van oordeel dat, nu de minister niet van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 46, zeventiende lid, van de Wet IB (tekst 1999) gebruik heeft gemaakt, de omstandigheid dat in 1999 met Servië geen bancair betalingsverkeer mogelijk was op zichzelf niet ertoe kan leiden dat het door belanghebbende overgelegde bewijs voldoende is voor aftrek terzake van levensonderhoud van verwanten in Servië.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur, gedagtekend 26 november 2001, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999.

Het beroep is behandeld ter zitting van 29 oktober 2002.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende, geboren in 1938 en gehuwd, heeft over het jaar 1999 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 46.159. Zijn echtgenote, A, heeft geen inkomen. Het door belanghebbende aangegeven onzuiver inkomen bedraagt ¦ 68.739.

2. In zijn aangifte heeft belanghebbende een bedrag van ¦ 7.980 minus ¦ 800 (drempel) = ¦ 7.180 opgevoerd als buitengewone lasten terzake van het levensonderhoud van zijn familie woonachtig in B (Servië). De inspecteur heeft de geclaimde aftrek geweigerd en het belastbaar inkomen vastgesteld op ¦ 53.339.

3.1. Belanghebbende stelt dat het voor hem ten gevolge van het ontbreken van bankverkeer met Servië niet mogelijk was om geld aan zijn familie te doen toekomen via een bancaire instelling en dat hij daarom persoonlijk het van zijn bankrekening opgenomen geld, na omwisseling in Duitse Marken (hierna: DM), aan zijn familie heeft overhandigd. In dit verband heeft hij een brief van de Sbank en van de PBank overgelegd, inhoudende dat vanwege de oorlog in 1999 geen sprake was van een goed functionerend bankverkeer met Servië.

3.2. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende afschriften van girorekeningen overgelegd waaruit blijkt dat door belanghebbende op 9 en 13 juli 1999 een bedrag van ¦ 3.500 is opgenomen, op 9 augustus 1999 een bedrag van ¦ 2.537,52 en op 27 augustus 1999 een bedrag van ¦ 2.200.

Voorts heeft belanghebbende een afschrift van een deviezennota van de RBank overgelegd, gedagtekend 26 augustus 1999, waaruit blijkt dat belanghebbende voor een bedrag van ¦ 3.154,87 Duitse Marken heeft aangekocht. Belanghebbende heeft bovendien een drietal verklaringen overgelegd betreffende behoeftigheid van de familieleden die, zoals door hem wordt gesteld, zijn ondersteund. In de op 2 april 2001 gedagtekende verklaring ten behoeve van de zus van belanghebbende, genaamd D, wordt door een functionaris van de gemeente B verklaard dat zij een jaarinkomen geniet van 15.820,80 Dinar en dat zij door belanghebbende wordt onderhouden. Van deze zus is voorts een verklaring overgelegd, gewaarmerkt in 2001, waarin zij verklaart in het jaar 1999 een bedrag van DM 3.500 van belanghebbende te hebben ontvangen. In de op 10 februari 2000 gedagtekende verklaring ten behoeve van de schoonzus van belanghebbende, genaamd E, wordt door een functionaris van de gemeente M verklaard dat zij geen eigen inkomsten heeft en dat de ondersteuning van belanghebbende in het jaar 1999 DM 500 heeft bedragen. In de op 10 februari 2000 gedagtekende verklaring ten behoeve van de zwager van belanghebbende, genaamd F, wordt door een functionaris van de gemeente M verklaard dat hij 12.871 Dinar eigen inkomsten heeft en dat de ondersteuning van belanghebbende in het jaar 1999 DM 3.000 heeft bedragen.

4. De inspecteur stelt dat belanghebbende de uitgaven niet met schriftelijke bescheiden heeft aangetoond en dat mitsdien niet is voldaan aan de eis dat de uitgaven zijn gedaan op een voor de belastingdienst redelijkerwijs te controleren wijze. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de behoeftigheid van de verwanten niet betwist.

5. Met ingang van 1997 stelt artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten 2e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) dat van aftrek van de aldaar bedoelde uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van verwanten als buitengewone last slechts sprake kan zijn als het gaat om uitgaven die met schriftelijke bescheiden worden aangetoond. Deze voorwaarde houdt in dat de door belanghebbende gestelde betalingen voor de inspecteur voldoende controleerbaar moeten zijn.

6. De door belanghebbende overgelegde bewijsmiddelen houden in dat belanghebbende verklaart gelden te hebben opgenomen ten behoeve van het voorzien in het levensonderhoud van familieleden in Servië en dat die familieleden verklaren die gelden te hebben ontvangen, welke verklaringen in 2001 door locale gemeentefunctionarissen en door D zijn vastgelegd. Naar het oordeel van het Hof is op deze wijze voor de inspecteur niet voldoende controleerbaar dat de gestelde betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en wordt op deze grond niet voldaan aan de onder 5 vermelde voorwaarde.

7. Belanghebbende heeft nog gesteld dat door de Sbank en door de Rbank is verklaard dat er in 1999 geen bancair verkeer met Servië mogelijk was en dat de gestelde uitgaven mede op deze grond in aftrek moet worden toegestaan. Met omstandigheden als het niet mogelijk zijn van bancair betalingsverkeer heeft de wetgever rekening gehouden, in zoverre in artikel 46, zeventiende lid, van de Wet (tekst 1999) is aan de minister van Financiën de bevoegdheid verleend om met betrekking tot bepaalde landen de voorwaarde dat de uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud in geld of in geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan buiten toepassing te verklaren. Dat van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt is niet aannemelijk geworden. Buiten de hiervoor vermelde bevoegdheid kan de omstandigheid dat in 1999 met Servië geen bancair betalingsverkeer mogelijk was op zichzelf niet ertoe leiden dat het door belanghebbende overgelegde bewijs gaat voldoen aan de onder 5 vermelde voorwaarde.

8. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 12 november 2002 door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.