Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2002, AF1834, 02/00918 PV
Gerechtshof Amsterdam, 05-12-2002, AF1834, 02/00918 PV
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 december 2002
- Datum publicatie
- 12 december 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1834
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AR6816
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AR6816
- Zaaknummer
- 02/00918 PV
Inhoudsindicatie
Bij de invoering van artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet is gedoeld op situaties waarin geen WOZ-beschikking is genomen en een bepaalde noodzaak aanwezig is om niet eerst de WOZ-beschikking te nemen maar direct de aanslag onroerende-zaakbelastingen op te leggen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z (Spanje), belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de sector Belastingen van de gemeente Haarlemmermeer, hierna verweerder, gedagtekend 14 december 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 november 2002.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak van verweerder;
- vernietigt de aanslagen;
- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 163,20 en wijst de gemeente Haarlemmermeer aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1.1. Op 1 januari 1999 was belanghebbende eigenaar en gebruiker van de woning Beethovenlaan 19 te Q (hierna: de woning), welke in 1998 is gebouwd.
1.2. Belanghebbende werd in 1999 uitgezonden naar Spanje. In verband daarmee heeft hij op 1 juni 1999 de woning verkocht.
1.3. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 oktober 2001 aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen (eigenaren- en gebruikersbelasting) over het jaar 1999 ad in totaal ƒ 777 (hierna: de aanslagen) opgelegd terzake van de onder 1 genoemde woning. Het aanslagbiljet is gezonden naar het adres van de gemachtigde van belanghebbende.
1.4. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 5 december 2001 bezwaar aangetekend tegen de aanslagen. Vervolgens heeft de gemachtigde een "KOPIE Waardebeschikking" met dagtekening 31 augustus 2000 (hierna: de WOZ-beschikking) ontvangen waarin de waarde voor de Wet waardering onroerende zaken van de woning naar de waardepeildatum 1 januari 1995 is vastgesteld op € 124.789. De beschikking is als volgt geadresseerd:
"X
Spanje"
Verweerder heeft het bezwaar bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd.
3.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
3.2. Ter zitting heeft belanghebbende, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ik vraag me af waarom de WOZ-beschikking niet eerder of tegelijkertijd met het aanslagbiljet is toegezonden aan de gemachtigde, nadat haar adres bij de gemeente bekend was geworden. Ik heb de adreswijziging doorgegeven aan de Belastingdienst te Heerlen. Een aanslag parkeerbelasting van de gemeente Zwolle ontving ik daardoor wel op tijd.
De kopers van de woning hebben niet alsnog een deel van de aanslag in de eigenarenbelasting voor hun rekening willen nemen.
Ik heb ongeveer een halve dag vrij moeten nemen voor het bijwonen van de zitting.
3.3. Ter zitting heeft verweerder, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Tussentijdse taxatie van de woning ten behoeve van de verkoop door belanghebbende was niet mogelijk. In 2000 heeft de gemeente de taxateur opdracht gegeven alle woningen uit het nieuwbouwproject waartoe de woning behoort, te taxeren. Ik weet niet waarom eerst het aanslagbiljet is toegezonden en niet eerst de WOZ-beschikking.
4.1. Een besluit, waaronder begrepen een beschikking, treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt en een beschikking in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) wordt bekendgemaakt door toezending aan de gebruiker of eigenaar van de onroerende zaak (artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 24, derde lid van de Wet WOZ).
Vaststaat dat op het moment van opleggen van de aanslagen de WOZ-beschikking niet aan belanghebbende of aan zijn gemachtigde was toegezonden. Hieruit volgt dat op het moment van opleggen van de aanslagen de waarde van de woning niet was vastgesteld in de zin van de Wet WOZ.
4.2. Belanghebbende stelt dat het verweerder niet vrij stond de aanslagen op te leggen zonder dat de WOZ-waarde van de woning was vastgesteld. In verband hiermee is van belang dat de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde is (artikel 220c van de Gemeentewet). Volgens artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet (tekst voor het jaar 2001) wordt echter indien voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld de heffingsmaatstaf bepaald met overeenkomstige toepassing van de in dat lid genoemde bepalingen van de Wet WOZ.
4.3. De parlementaire geschiedenis van artikel 220d van de Gemeentewet, Memorie van toelichting (kamerstukken 25 037, nr. 3) bevat de volgende passages.
"Voor het geval, om welke reden dan ook, voor een onroerende zaak niet of tijdig een waarde is vastgesteld op de voet van de Wet WOZ, stellen wij voor in de Gemeentewet een zogenoemde vangnetbepaling op te nemen.
(…)
Op grond van deze regeling kan B en W als heffingsinstantie een aanslag OZB opleggen voor het uitzonderlijke geval dat er geen WOZ-beschikking aanwezig is. Een WOZ-beschikking zou bij voorbeeld niet (meer) aanwezig kunnen zijn in een geval waarin een WOZ-beschikking na een WOZ-procedure door de rechter is vernietigd vanwege een fout in de objectafbakening. Om in dergelijke gevallen toch een aanslag te kunnen opleggen voor het juiste object kan B en W spoedshalve - omdat bijvoorbeeld de termijn voor het opleggen van de aanslag OZB dreigt te verstrijken - een aanslag OZB opleggen zonder eerst een WOZ-beschikking te hoeven nemen. Alsdan kan binnen de wettelijke termijn een aanslag OZB worden opgelegd voor het belastingobject zoals dat door belanghebbende wordt geduid. Ook zou door een administratieve omissie een WOZ-beschikking achterwege kunnen zijn gebleven. In dat geval ligt het voor de hand om alsnog een WOZ-beschikking te nemen, doch de noodzaak kan bestaan om in een dergelijk geval gelijk een aanslag op te leggen."
4.4. Uit voornoemde passages maakt het Hof op dat bij de invoering van artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet is gedoeld op situaties waarin - ongeacht de reden - geen WOZ-beschikking is genomen en een bepaalde noodzaak aanwezig is om niet eerst de WOZ-beschikking te nemen maar direct de aanslag onroerende-zaakbelastingen op te leggen. Het staat een gemeente derhalve niet vrij om zonder rechtvaardigingsgrond of reden ervoor te kiezen een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen op te leggen en niet eerst de waarde van de desbetreffende onroerende zaak vast te stellen middels een beschikking in de zin van de Wet WOZ.
4.5. In de onderhavige situatie maakt het Hof uit de stukken en het ter zitting aangevoerde op dat verweerder tot circa 31 oktober 2001 onbekend was met het adres van de gemachtigde van belanghebbende en dat verweerder na het bekend worden van het adres het aanslagbiljet en niet de beschikking heeft toegezonden aan de gemachtigde. Verweerder heeft geen reden aangevoerd waarom niet eerst of samen met het aanslagbiljet de - kennelijk reeds op 31 augustus 2000 bij de gemeente beschikbare - WOZ-beschikking is toegezonden. Dientengevolge heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een noodzaak of een andere rechtvaardigingsgrond om eerst de aanslagen op te leggen. Artikel 220d, vierde lid van de Gemeentewet vindt in de onderhavige situatie derhalve geen toepassing. Hieruit volgt dat er geen heffingsgrondslag voor de aanslagen is, zodat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd.
5. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen in het onderhavige geval hiervoor in ieder geval in aanmerking de reiskosten van belanghebbende en zijn gemachtigde. Deze reiskosten worden conform het Besluit gesteld op de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde een taxi, laagste klasse, en bedragen conform de opgave van belanghebbende circa (2 x € 21,60 =) € 43,20.
Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de verletkosten van belanghebbende. Ter zitting heeft belanghebbende die kosten in afwijking van de overgelegde opgave, gesteld op € 120.
De overige door belanghebbende gestelde kosten komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof begroot de te vergoeden kosten op € 163,20 in totaal.
De uitspraak is gedaan op 5 december 2002 door mr. Onnes, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.