Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-04-2002, AF2190, 01/02354 PV

Gerechtshof Amsterdam, 12-04-2002, AF2190, 01/02354 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 april 2002
Datum publicatie
19 december 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2190
Zaaknummer
01/02354 PV

Inhoudsindicatie

De inspecteur kon via de aangifte van belanghebbendes echtgenoot weten van het inkomen van belanghebbende. Van een professioneel opererende organisatie als de Belastingdienst mocht worden verwacht dat zij acht sloeg op dergelijke gegevens. Onder deze omstandigheden kan - objectief bezien - niet worden geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het door de echtgenoot van belanghebbende voor belanghebbende ingevulde inkomensbestanddelen buiten de belastingheffing zou blijven. Geen opzet wel grove schuld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 11 juni 2001, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verzekeringen voor het jaar 1996.

Het beroep is behandeld ter zitting van 29 maart 2002. Tegelijk met deze zaak is de zaak met kenmerk 01/02353 behandeld.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt het kwijtscheldingsbesluit;

- vermindert de in de navorderingsaanslag begrepen verhoging tot op ƒ 2.800;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te vergoeden; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende is sinds 1992 firmant in de vennootschap onder firma "A" (hierna: de v.o.f.). Zij is voor 30% gerechtigd tot de winsten van de v.o.f. De twee andere firmanten van de v.o.f. zijn de echtgenoot van belanghebbende en haar zoon. Uit het verslag van het hoorgesprek blijkt dat de echtgenoot van belanghebbende in zijn aangifte heeft aangegeven dat belanghebbende aangifte zou doen en hij heeft ook haar winstaandeel vermeld om de inspecteur in de gelegenheid te stellen te bepalen welk van beide echtelieden het hoogste persoonlijke inkomen had.

2. De inspecteur heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar niet uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Belang-hebbende heeft ook niet om uitreiking van een aangiftebiljet verzocht. De inspecteur heeft voor het onderhavige jaar geen aanslag aan belanghebbende opgelegd.

3. Naar aanleiding van een op 10 april 2000 door hem ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur met dagtekening 9 november 2000 een navorderingsaanslag aan belang-hebbende opgelegd. Hij heeft het belastbare inkomen voor het onderhavige jaar als volgt bepaald:

Berekend winstaandeel ƒ 42.618

Winstcorrecties ƒ 1.998

Zelfstandigenaftrek -/- ƒ 9.340

Gecorrigeerd stipinkomen ƒ 35.276

Het in de navorderingsaanslag begrepen bedrag aan belasting bedroeg ƒ 10.602. De inspecteur heeft dit bedrag met 100% verhoogd en van de verhoging 50% kwijtschel-ding verleend omdat het naar zijn mening aan opzet van belanghebbende was te wijten dat zij geen aangifte heeft gedaan.

4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de inspecteur terecht een verhoging met 100% heeft toegepast en zo ja, of de inspecteur de kwijtschelding terecht heeft beperkt tot 50% van de verhoging.

5. Het Hof begrijpt de onder 1. genoemde passage uit het hoorverslag aldus dat belang-hebbendes echtgenoot in zijn aangifte heeft aangegeven dat het winstaandeel van belanghebbende ƒ 42.618 bedroeg.

6. Artikel 18 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 1996, hierna: AWR) biedt de inspecteur de mogelijkheid om de in een navorderingsaanslag begrepen belas-ting met 100% te verhogen, behoudens voor zover het niet aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het Hof begrijpt de stelling van de inspecteur dat belanghebbende willens en wetens heeft nagelaten aangifte te doen aldus dat hij beoogt te stellen dat het aan opzet van belang-hebbende is te wijten dat door het niet doen van aangifte te weinig belasting is geheven.

7. Van opzet is in een geval als het onderhavige sprake als belanghebbende zich door het niet doen van aangifte willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar belastbare inkomen tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Be-langhebbendes echtgenoot heeft het uit de jaarstukken volgende winstaandeel van belanghebbende in zijn aangifte ingevuld, daarmee aangevend dat belanghebbendes persoonlijke inkomen gelijk was aan dat bedrag. Van een professioneel opererende organisatie als de Belastingdienst mocht worden verwacht dat zij acht sloeg op dergelij-ke gegevens en dat de inspecteur op grond van die gegevens belanghebbende alsnog een aangiftebiljet had uitgereikt. Onder deze omstandigheden kan - objectief bezien - niet worden geoordeeld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het door de echtgenoot van belanghebbende voor belanghebbende ingevulde inkomensbestanddelen ad ƒ 42.618 buiten de belastingheffing zou blijven. Voor zover de inspecteur in de navor-deringsaanslag het aandeel van belanghebbende in de uit de jaarstukken blijkende winst van de v.o.f. ad ƒ 42.618 heeft opgenomen, is een boete ter zake van opzet naar het oordeel van het Hof niet op zijn plaats. Het Hof is wel van oordeel dat belanghebbende zodanig onachtzaam heeft gehandeld dat er van grove schuld sprake is.

8. De inspecteur heeft tevens een winstcorrectie van ƒ 1.998 toegepast. Dit bedrag had de inspecteur niet bekend kunnen zijn uit de aangifte van belanghebbendes echtgenoot. Het Hof is van oordeel dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat dit bedrag niet in de heffing is betrokken.

9. Het Hof is van oordeel dat boetes van 25% voor grove schuld en 50% voor opzet in het onderhavige geval passend en geboden zijn. Het belastbare inkomen volgens de navorderingsaanslag bedroeg ƒ 35.276. Hiervan was ƒ 1.998 niet bij de inspecteur bekend. Het resterende bedrag ad ƒ 33.278, zijnde het winstaandeel volgens de jaar-stukken verminderd met de zelfstandigenaftrek had wel bekend kunnen zijn. Naar het oordeel van het Hof dient het totale bedrag van de nagevorderde belasting ad ƒ 10.602 voor het opleggen van de boete in een verhouding van 1.998 staat tot 33.278 aan de verschillende bestanddelen worden toegerekend. De opzetboete bedraagt dan [(1.998/35.276) maal ƒ 10.602 maal 50% is] ƒ 300. De boete voor grove schuld be-draagt [(33.278/35.276) maal ƒ 10.602 maal 25% is] ƒ 2.500.

10. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten gesteld op € 322, te weten € 322 x 2 (voor proceshandelingen) x 1 (voor gewicht) gedeeld door 2 wegens samen-hang van de zaak met de zaak met kenmerk 01/02353.

De uitspraak is gedaan op 12 april 2002 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belasting-kamer in tegenwoordigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een hero-verweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.