Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2002, AF2976, 01/01820

Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2002, AF2976, 01/01820

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 augustus 2002
Datum publicatie
16 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF2976
Formele relaties
Zaaknummer
01/01820

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, gebruiker van een recreatiewoning in de gemeente P, maakt voor het jaar 2001 aanspraak op uitkering van de lokale lastenvermindering (“Zalmsnip”). Hof: de gemeente mocht, gelet op de tekst van artikel 229d Gemeentewet, ervoor kiezen de lokale lastenvermindering aan het reinigingsrecht te koppelen en dus impliciet die lastenvermindering niet te koppelen aan de overige, in artikel 229d van de Wet genoemde, gemeentelijke belastingen. Het beleid van de gemeente om de Zalmsnip in het jaar 2001 ook toe te kennen aan twee andere groepen inwoners van de gemeente staat niet ter beoordeling van het Hof. Voor beoordeling van deze vraag zendt het Hof het beroep door aan de bestuursrechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 7 juni 2001, ingediend door mr. A als zijn gemachtigde en aangevuld bij brief van 2 juni 2001, welke op 19 juni 2001 ter griffie is ontvangen.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 23 april 2001 en verzonden 1 mei 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting (gebruikersbelasting) en forensenbelasting voor het jaar 2001. Na bezwaar tegen de aanslagen zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en primair tot uitkering van ƒ 100 aan belanghebbende door middel van een aparte beschikking, subsidiair tot vermindering van de aanslag onroerende-zaakbelasting (gebruikersbelasting) met ƒ 100 ter zake van verlichting van lokale lasten (de zogenaamde Zalmsnip), meer subsidiair tot het gedeeltelijk onverbindend verklaren van de verordening onroerende-zaakbelastingen van de gemeente P en meer subsidiair tot het onverbindend verklaren van de beleidsregels ten aanzien van de aanvullende doelgroep voor de Zalmsnip dan wel uitbreiding van deze doelgroep met belastingplichtigen voor één van de andere in artikel 229d van de Gemeentewet bedoelde heffingen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Ter zitting van 11 januari 2002 is verschenen belanghebbende, alsmede namens verweerder B, tot bijstand vergezeld van C.

Verweerder heeft ter zitting kennisgenomen van de pleitnota met bijlagen van de gemachtigde van belanghebbende, die op 2 januari 2002 ter griffie van het Gerechtshof is ingekomen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en (met bijlagen) overgelegd.

Partijen hebben van de bijlagen kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten. De pleitnota's en de bijlagen worden tot de gedingstukken gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor het jaar 2001 heeft de raad van de gemeente P besloten om de lokale lastenvermindering (de zogenaamde Zalmsnip) te verrekenen met de heffing van reinigingsrechten en heeft hij bovendien als gerechtigden tot die lokale lastenvermindering aangewezen de personen die behoren tot een in een bejaardentehuis gevoerd huishouden alsmede de personen die behoren tot een huishouden gevoerd in een woning met bedrijf.

2.2. Belanghebbende is gebruiker van een recreatiewoning die binnen de gemeente P is gelegen in het recreatiecentrum D (hierna: de woning). Uit hoofde van het gebruik van die woning was hij over het jaar 2001 wel belastingplichtig voor de onroerende-zaakbelasting en de forensenbelasting, doch niet voor het reinigingsrecht, omdat de gemeente P hem ter zake van het in de desbetreffende verordening omschreven recht geen diensten verleende.

2.3. Aan belanghebbende zijn over het jaar 2001 aanslagen onroerende-zaakbelasting (ter zake van het gebruik van de woning) en forensenbelasting opgelegd, gedagtekend 28 februari 2001.

2.4. Bij brief van 22 maart 2001 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, onder andere omdat hem de door de centrale overheid ingestelde heffingskorting in de vorm van een jaarlijkse Zalmsnip ad ƒ 100 per huishouden door de gemeente P is onthouden. In zijn uitspraak op het bezwaar van 23 april 2001, verzonden 1 mei 2001, heeft verweerder afwijzend op het bezwaarschrift beslist.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de besluiten van de gemeente P om over het jaar 2001 de lokale lastenvermindering te verrekenen met de reinigingsheffing en om daarnaast geen anderen van die vermindering te doen profiteren dan de personen die behoren tot de onder 2.1. genoemde huishoudens, rechtsgeldig zijn en, in verband daarmee, of belanghebbende aanspraak kan maken op uitkering van de lokale lastenvermindering over het jaar 2001.

4. Standpunten van partijen

4.1. Belanghebbende stelt dat de onder 3 bedoelde besluiten niet rechtsgeldig zijn omdat zij strijden met het door de landelijke wetgever voorgestane beleid dat ieder huishouden de lokale lastenvermindering geniet. Die lastenvermindering komt daarom ook toe aan het huishouden dat wordt gevoerd in een recreatiewoning als van belanghebbende, temeer daar behalve in de woongemeente ook in de gemeente waar de recreatiewoning staat, in casu P, direct of indirect lokale lasten worden betaald. Volgens belanghebbende handelt de gemeente in strijd met de wettelijke regeling of met de bedoeling daarvan, door enerzijds een via de aanwijzing van heffingen in artikel 229d Gemeentewet (hierna: de Wet) beoogde doelgroep van belastingplichtigen bewust van de lokale lastenverlichting uit te sluiten en anderzijds niet-fiscale doelgroepen voor lokale lastenverlichting in aanmerking te laten komen. In het verlengde hiervan handelt de gemeente naar belanghebbendes mening in strijd met het non-discriminatieverbod van artikel 26 Internationaal verdrag inzake burger-rechten en politieke rechten door gelijke groepen niet op gelijke wijze te behandelen.

4.2. Verweerder stelt dat de genoemde besluiten rechtsgeldig zijn omdat de verrekening van de lokale lastenvermindering met de reinigingsrechten in overeenstemming is met de daartoe door de landelijke wetgever (in artikel 229d van de Wet) gegeven regel (welke over het jaar 2001 een facultatief karakter had), en omdat de landelijke wetgever vanaf het moment van introductie van de Zalmsnip vrijheid aan de gemeenten heeft willen laten om zelf te bepalen of, en zo ja, aan welke, andere huishoudens - die niet ingevolge artikel 229d van de Wet de lokale lastenvermindering genieten - die lastenvermindering toekomt.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Gelet op de tekst en de strekking van artikel 229d van de Wet heeft de gemeente P, wat de keuze aangaat om de lokale lastenvermindering door vermindering van het reinigingsrecht te doen toekomen aan degenen die voor dat reinigingsrecht belastingplichtig zijn, gehandeld overeenkomstig het in dat artikel gegeven voorschrift. Belanghebbende is niet belastingplichtig voor die heffing, zodat hij om die reden niet in aanmerking komt voor de Zalmsnip.

5.2. Niet alleen wat betreft de keuze van de koppeling van de lokale lastenvermindering aan het reinigingsrecht, maar ook wat betreft de daarin besloten liggende keuze die lastenvermindering niet te koppelen aan de overige, in artikel 229d van de Wet genoemde, gemeentelijke belastingen heeft de gemeente P, gelet op de tekst van artikel 229d van de Wet, gehandeld overeenkomstig het in dat artikel gegeven voorschrift. Van de rechtsgeldigheid van de aanslag onroerende-zaakbelasting die belanghebbende over 2001 is opgelegd, mag derhalve - wat deze kwestie aangaat - worden uitgegaan. Zulks strookt met het feit dat in dit geding niet is gebleken van enig, door belanghebbende tegen die aanslag ingebracht inhoudelijk bezwaar. Het Hof begrijpt uit het beroepschrift dat het beroep niet is gericht tegen de uitspraak met betrekking tot de aanslag in de forensenbelasting.

5.3. Het beleid van de gemeente P om voor het jaar 2001 ervoor te kiezen om behalve aan de belastingplichtigen voor het reinigingsrecht ook een lokale lastenvermindering te doen toekomen aan personen die behoren tot een in een bejaardentehuis gevoerd huishouden alsmede personen die behoren tot een huishouden gevoerd in een woning met bedrijf, staat niet ter beoordeling van het Hof. De weigering om belanghebbende een bedrag van ƒ 100 uit te keren op de grond dat de "Regeling Zalmsnip" daarin niet voorziet is niet een besluit dat is genomen in het kader van de heffing van gemeentelijke belastingen. Het Hof kan in de kwestie ook niet voorzien door verweerder te gelasten een bedrag van ƒ 100 uit te keren. Het Hof is daarom in zoverre niet tot kennisneming van het beroep bevoegd. Op de voet van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht zal het Hof het beroep doorzenden aan de bevoegde rechter, de bestuursrechter in de Arrondissements-rechtbank te Utrecht.

5.4. Nu de vraag of de gemeente P handelt in strijd met het voorschrift van non-discriminatie door aan belanghebbende niet zoals aan andere "doelgroepen" een bedrag van ƒ 100 uit te keren, ter toetsing is aan de in 5.3 bedoelde rechter die over dat besluit heeft te oordelen, zal het Hof daarover geen oordeel uitspreken.

6. Proceskosten

Er zijn geen gronden om op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht enige partij in de proceskosten te veroordelen.

In de omstandigheid dat in het bestreden besluit is vermeld dat tegen dat besluit beroep openstaat bij het Hof en in de omstandigheid dat de inzending van het beroepschrift door belanghebbende aan het Hof, naar mag worden aangenomen, op die - deels onterechte - vermelding is gebaseerd, vindt het Hof aanleiding te bepalen dat de door belanghebbende betaalde griffierechten aan hem zullen worden gerestitueerd.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het de aanslag onroerende-zaakbelasting 2001 (gebruikersbelasting) betreft;

- verklaart zich voor het overige onbevoegd van het beroep kennis te nemen;

- zendt het beroep door naar de bevoegde rechter, de bestuursrechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht;

- gelast de gemeente P het betaalde griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 29 augustus 2002 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.