Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2002, AF9303, 01/00573

Gerechtshof Amsterdam, 13-12-2002, AF9303, 01/00573

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 december 2002
Datum publicatie
2 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AF9303
Zaaknummer
01/00573

Inhoudsindicatie

Aanvraag energiepremie voor HR++ glas niet binnen dertien weken ingediend: beroep op beleid Belastingdienst afgewezen, geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Team Energiepremies te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 19 februari 2001. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 9 januari 2001, betreffende een beschikking tot het niet toekennen van een door belanghebbende aangevraagde energiepremie.

1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot toekenning van een energiepremie van € 217,81 (ƒ 480).

1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 7 november 2001. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt dat is aangehecht aan deze uitspraak. Telefonisch is aan partijen meegedeeld dat in afwijking van de aankondiging ter zitting niet mondeling uitspraak zou worden gedaan.

1.5. Er heeft een schriftelijke behandeling plaatsgevonden. Het Hof heeft de inspecteur bij brief van de griffier van 17 januari 2002 een aantal vragen voorgelegd. De inspecteur heeft deze vragen in zijn brieven van 6 en 26 maart 2002 beantwoord. Belanghebbende heeft hierop gereageerd in zijn schrijven van 18 april 2002. De inspecteur heeft in een brief van 13 mei 2002 gereageerd op de reaktie van belanghebbende. Partijen hebben daarna schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting en met bekendmaking van de uitspraak door toezending per post zodra deze gedaan is.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Op 14 april 2000 werd in de woning van belanghebbende 8,22 m² HR++ glas (hierna ook: de voorziening) aangebracht. Nadat belanghebbende op de montage aanmerkingen had gemaakt werd de voorziening op 1 mei 2000 definitief opgeleverd. De laatste termijn van de kosten hiervan werd door belanghebbende op 31 mei 2000 voldaan. Ter zake van het aanbrengen van het glas heeft belanghebbende bij REMU verzocht om toekenning van energiepremie. Het op 6 september 2000 gedateerde verzoek is door REMU op 8 september 2000 ontvangen. In een brief van 21 september 2000 heeft REMU het verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft in een schrijven van 2 oktober 2000 de inspecteur verzocht uitspraak te doen over het door hem ingediende verzoek. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking van 30 oktober 2000 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende in een brief van 8 december 2000 bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft in de bestreden uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden meebrengen dat het buiten de wettelijke termijn van dertien weken na aanschaf ingediende verzoek om toekenning van de energiepremie dient te worden gehonoreerd.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De voorziening is in de woning van belanghebbende aangebracht in de maanden april en mei 2000 en (volledig) door belanghebbende betaald op 31 mei 2000. Ingevolge het bepaalde in artikel 8n, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag diende het verzoek om toekenning van de energiepremie te zijn gedaan vóór 31 augustus 2000.

5.2. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat zijn eenheid als beleid voert dat een verzoek tot toekenning als tijdig ingediend wordt aangemerkt indien het verzoek in de 14e week is binnengekomen en binnen de termijn van 13 weken ter post is bezorgd en ondertekend. Het verzoek van belanghebbende is op 6 september 2000 gedagtekend. Het verzoek zal gelet hierop ook eerst op of na deze datum en dus in de 14e week ter post zijn bezorgd. Belanghebbende heeft ook niet gesteld dat het verzoek door hem is gepost vóór de dagtekening van 6 september 2000. Dit brengt mee dat belanghebbende niet met vrucht een beroep kan doen op toepassing van deze beleidsregel.

5.3. De inspecteur heeft verder ter zitting verklaard dat zijn eenheid als beleid voert dat de regel van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegepast en dat het verzoek derhalve als tijdig ingediend wordt aangemerkt indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft als zodanige omstandigheden aangevoerd dat ten tijde van de levering van de energiebesparende materialen de ingrijpende verbouwing allesbehalve voorspoedig verliep waardoor het hem veel tijd en energie kostte om leveranciers hun afspraken te laten nakomen, dat zijn hele huis op zijn kop stond waardoor hij alleen toekwam aan spoedeisende zaken, dat hij het op zijn werk in de maanden april tot en met juli heel druk had waardoor hij in die periode veel overuren maakte, dat hij in verband met de oplopende spanningen binnen het gezin aan het aanvragen van de energiepremie geen spoedeisend karakter heeft toegekend en dat hij de maand augustus gedeeltelijk heeft gebruikt voor de broodnodige vakantie bij familie in Italië en om zijn huis opnieuw in te richten. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd het onrechtvaardig te vinden dat de energiepremie in zijn geval, waarin slechts sprake is van een overschrijding van 10 dagen, niet wordt toegekend.

5.4. In zijn brief van 2 oktober 2000, gericht aan de inspecteur, heeft belanghebbende geschreven dat hij de rust om de bij het dubbel glas geleverde folder te lezen pas eind augustus kreeg en dat geen van de leveranciers hem op de termijn van dertien weken had gewezen.

5.5. In de feiten en de verklaringen van belanghebbende ligt besloten dat belanghebbende in de maand augustus nadat de door hem aangevoerde omstandigheden zich hadden voorgedaan en lopende de termijn, in de wetenschap dat een verzoek binnen die termijn moest worden ingediend, heeft nagelaten dat verzoek tijdig in te dienen. Niet valt in te zien waarom deze omstandigheden alsdan verschoonbaarheid van die termijnoverschrijding met zich mee zouden brengen. Dat belanghebbende door drukte en spanning ervoor koos om pas laat zich te verdiepen in de bescheiden over de energiepremie en daardoor werd geconfronteerd met praktische problemen rond de premie-aanvraag komt voor zijn rekening. Ook de omstandigheid dat slechts sprake is van een geringe termijnoverschrijding brengt niet mee dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld acht het Hof geen termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 13 december 2002 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.