Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2002, AP4592, 00/90204

Gerechtshof Amsterdam, 16-12-2002, AP4592, 00/90204

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 december 2002
Datum publicatie
29 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AP4592
Formele relaties
Zaaknummer
00/90204

Inhoudsindicatie

Op grond van de vaststaande feiten en hetgeen belanghebbende ter zitting over de samenstelling en de verdere be- en verwerking van het product heeft verklaard, acht de Douanekamer het niet aannemelijk dat door samenvoeging in één verpakking van gedroogde erwten en kristalsuiker in de vermelde verhouding een product met een eigen economische en industriële betekenis is ontstaan. Daarenboven heeft de Douanekamer uit eigen waarneming van het monster kunnen opmaken dat de samenstellende delen zich niet blijvend vermengen. Daarvoor is een verdere bewerking van erwten en suiker noodzakelijk. Dit leidt tot het oordeel dat de samen verpakte goederen ieder afzonderlijk in het GDT moeten worden ingedeeld. De bindende tariefinlichting, met als grondslag een gezamenlijke behandeling van de goederen op de voet van regel 2b, kan niet in stand blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 00/90204 DK (voorheen: 0204/00 TC)

de dato 16 december 2002

1. De procedure

1.1. Op 26 oktober 2000 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van A van B te Z, ingediend namens C N.V. te Y, België, belanghebbende. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het douanedistrict Z (hierna: de inspecteur) van 3 oktober 2000, kenmerk …., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de hierna te melden bindende tariefinlichting werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Namens belanghebbende is op 22 december 2000 een conclusie van repliek ingekomen. Op 10 januari 2001 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 8 mei 2001. Daar zijn verschenen namens belanghebbende D en A voornoemd. Namens de inspecteur is verschenen

mr. E en F. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.4. Op 16 november 2001 heeft de Tariefcommissie belanghebbende om nadere inlichtingen gevraagd. Gemachtigde heeft op 29 november 2001 geantwoord. Hierop heeft de inspecteur bij brief van 20 december 2001 geantwoord.

1.5. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

1.6. Op 8 oktober 2002 heeft een tweede mondelinge behandeling tijdens de zitting van de Douanekamer plaatsgevonden. Daar zijn wederom verschenen namens belang-hebbende D en A, en namens de inspecteur mr. E. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

2. De vaststaande feiten

2.1. Op 15 december 1999 is namens belanghebbende aan de inspecteur verzocht om afgifte van een bindende tariefinlichting onder post 0713 10 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: GDT) voor een product, dat bestaat uit hele gedroogde erwten en kristalsuiker. Bij de aanvraag is een monster van het betreffende product overgelegd. Op 9 juni 2000 verstrekte de inspecteur een bindende tariefinlichting, nummer ..., waarin het product is ingedeeld in post 1701 99 10 van het GDT. Als motivering voor de indeling van de goederen is vermeld: “toepassing algemene regel 1, 3c en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, de tekst van de GN-codes 1701, 1701 99 en 1701 99 10.”.

2.2. Op grond van hetgeen partijen in de gedingstukken en verder ter zitting hebben aangevuld, staat het volgende vast. Het gaat om de invoer van zogenoemde big bags, gevuld met gedroogde, groene consumptie-erwten (pisum sativum) en witte kristalsuiker, samen 1000 kg netto wegend; daarvan is het gewichtspercentage erwten 51%, en dat van de suiker 49%. Het volumepercentage van de erwten bedraagt 63,75% tegenover 36,25% van de suiker. De waarde van de erwten bedraagt ongeveer DEM 355,-- per 1000 kilogram nettto; de suiker heeft een waarde van ongeveer DEM 340,-- per 1000 kilogram netto. De prijzen van beide producten kunnen, afhankelijk van vraag en aanbod, variëren.

De Douanekamer heeft een door beide partijen als representatief beschouwd monster van het product, verpakt in een transparant plastic zakje van 14 bij 20 cm, ontvangen. Geconstateerd kon worden dat de suiker in zijn geheel naar beneden was gezakt, en dat de erwten daar los bovenop lagen.

3. Het geschil

In geding is het antwoord op de vraag of de inspecteur voor het onderhavige product op juiste gronden een bindende tariefinlichting voor post 1701 99 10 heeft verstrekt, hetgeen de inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van dit standpunt verdedigd, dat het product in post 0713 10 90 moet worden ingedeeld.

De relevante posten luiden als volgt:

Post 0713 10 90

“0713 Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld

(bijvoorbeeld spliterwten):

0713 10 - erwten (Pisum sativum):

(…)

0713 10 90 -- andere”.

Post 1701 99 10

“1701 Rietsuiker en beetwortelsuiker, alsmede chemisch zuivere

sacharose, in vaste vorm:

(…)

- andere:

(…)

1701 99 -- andere

1701 99 10 --- witte suiker”.

De algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur nr. 2b en nr. 3, die ook in de beschouwingen worden betrokken, luiden, voorzover hier van belang, als volgt:

“2b. (…) Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken, die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken, die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De vorenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.

3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2b of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:

a) de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, (…) worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een vollediger of nauwkeuriger omschrijving geeft.

b) mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, (…) waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3a, worden ingedeeld naar de stof of naar het goed, waaraan de mengsels, de werken, de stellen of assortimenten hun wezenlijke karakter ontlenen, indien dat kan worden bepaald.”

c) in de gevallen waarin indeling aan de hand van het bepaalde onder 3a en 3b niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Belanghebbende is leverancier van grondstoffen voor de voedingsmiddelenindustrie (waaronder banketbakkerijen- en fabrieken). Vanwege de BSE-problematiek is bij de consument meer vraag ontstaan naar “gezonde eiwitten”, dat wil zeggen plantaardige eiwitten in plaats van dierlijke eiwitten. Naar aanleiding van vragen vanuit de voedingsmiddelenindustrie is bij belanghebbende de idee ontstaan voor een product, dat zowel suiker als plantaardige eiwitten bevat. Het gaat dan om plantaardige eiwitten afkomstig van bijvoorbeeld lupinen, erwten en bonen. Het product is bestemd om te worden gebruikt voor de vervaardiging van biscuits. Onder meer vanwege de smaak is voor erwten gekozen. Het samengestelde product als zodanig is nog niet door belanghebbende op de markt aangeboden. Een en ander is mede afhankelijk van de uitkomst van de onderhavige procedure.

4.2. Het mengsel moet met toepassing van algemene indelingsregel 3b worden ingedeeld in post 0713 10 90 van het GDT. Bepalend voor het wezenlijke karakter van het onderhavige mengsel zijn de erwten. Het mengsel bestaat voor 51 gewichtsprocenten uit erwten. Ook het soortelijk gewicht is lager dan dat van suiker (ca. 80%) zodat in volumeverhouding ook meer erwten dan suiker in het mengsel aanwezig zijn (63,75% erwten). Fabrikanten van biscuits vragen om plantaardige eiwitten zoals van erwten, lupinen, bonen en dergelijke, gemengd met suiker. Het mengsel wordt met het oog op verhoging van het eiwitgehalte van biscuits ingevoerd. Het wezenlijk karakter van het product wordt ontleend aan de kenmerkende eigenschappen van erwten, die rijk zijn aan eiwitten. Suiker bevat geen eiwitten.

4.3. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard, dat de erwten en de suiker eerst bewerkt zullen moeten worden om het als een bestanddeel voor biscuitdeeg te kunne gebruiken. Daartoe moet het product vermalen worden tot poeder. Belanghebbende heeft geen idee of de aangeboden verhouding erwten en suiker overeenkomt met de verhouding zoals deze uiteindelijk in het deeg wordt verwerkt. De samenstelling in de verhouding van 51% erwten en 49% suiker is niet bepaald om de reden dat de erwten en suiker ook daadwerkelijk in deze verhouding als bestanddeel voor biscuitdeeg wordt gebruikt. De prijs van het ingevoerde product wordt bepaald op basis van de prijzen van de afzonderlijke bestanddelen.

4.4. Indeling van het product als suiker zou onevenredige gevolgen met zich brengen, omdat de douanerechten daarvan zo hoog zijn dat het goed niet meer kan concurreren op de binnenlandse markt.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Het onderhavige mengsel wordt als zodanig niet geleverd aan de banketbakkerij-industrie. Het is niet gebruiksklaar. Daarvoor moeten de grondstoffen eerst vermengd worden in een bepaalde verhouding, die - afhankelijk van het doel - niet de verhouding hoeft te zijn, welke het nu heeft. Dit product is op grond van jurisprudentie van de Tariefcommissie aan te merken als een mengsel in de zin van algemene indelingsregel 2b.

5.2. Zowel wat betreft de waarde als het gewicht van de bestanddelen zijn de verschillen zo gering, dat toepassing van algemene indelingsregel 3b niet mogelijk is. Ook overeenkomstig het criterium gesteld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 21 juni 1988, C- 253/87 (Sportex), Jur. EG, blz. 3351, kan indeling met behulp van indelingsregel 3b niet plaatsvinden. Zodra een van beide bestanddelen, de erwten dan wel de suiker, wordt verwijderd, verliest het mengsel zijn kenmerkende eigenschappen. Nu het wezenlijke karakter niet kan worden bepaald, moet het product met behulp van algemene indelingsregel 3c worden ingedeeld in de post die in volgorde van nummering het laatste is geplaatst, dat wil zeggen post 1701.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Op grond van de vaststaande feiten en hetgeen belanghebbende ter zitting over de samenstelling en de verdere be- en verwerking van het sub 2.2. genoemde product heeft verklaard, acht de Douanekamer het niet aannemelijk dat door samenvoeging in één verpakking van gedroogde erwten en kristalsuiker in de vermelde verhouding een product met een eigen economische en industriële betekenis is ontstaan. Daarenboven heeft de Douanekamer uit eigen waarneming van het sub 2.2. vermelde monster kunnen opmaken dat de samenstellende delen zich niet blijvend vermengen. Daarvoor is een verdere bewerking van erwten en suiker noodzakelijk.

6.2. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat ten aanzien van de samen verpakte erwten en suiker niet gesproken kan worden van een mengsel of een samengesteld werk in de zin van de sub 3. weergegeven indelingsregel 2b, waarop dan verder een indeling in het GDT zou kunnen volgen met behulp van de bepalingen van regel 3.

6.3. Dit oordeel komt er in wezen op neer dat de samen verpakte goederen ieder afzonderlijk in het GDT moeten worden ingedeeld. De bindende tariefinlichting, met als grondslag een gezamenlijke behandeling van de goederen op de voet van regel 2b, kan derhalve niet in stand blijven.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht, gelet op het in 6.3. gegeven oordeel, termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op 3,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, het verschijnen ter zitting, schriftelijke inlichtingen en een nadere zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 1690,50.

8. De beslissing

De Douanekamer:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;

- vernietigt de sub 2.1. vermelde bindende tariefinlichting;

? veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1690,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

? gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad ƒ 450,-- (€ 204,20) aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus gewezen op 16 december 2002 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. E.N. Punt en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.