Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2002, AR3819, 02/01317

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2002, AR3819, 02/01317

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 oktober 2002
Datum publicatie
13 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AR3819
Zaaknummer
02/01317
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 3

Inhoudsindicatie

Uitleg van het commissionairsartikel (art. 3, lid 5, Wet OB)

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 1 februari 2002, betreffende de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 1999 tot en met 31 december 2000.

Het beroep is behandeld ter zitting van 19 september 2002.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende is een 100% dochtermaatschappij van het in de Verenigde Staten (VS) gevestigde Y Inc. (Y). De Y-groep is producent en leverancier van breedbandcommunicatie- en videoconferentie-apparatuur. De verkopen op de markten buiten de VS vinden plaats via belanghebbende met behulp van een aantal verkoopondersteunende groepsvennootschappen. Belanghebbende levert de apparatuur aan afnemers nadat Y deze apparatuur in Nederland heeft ingevoerd.

2. Y en belanghebbende zijn een commissionairsovereenkomst aangegaan, op basis waarvan belanghebbende op eigen naam doch op order en voor rekening van Y overeenkomsten kan sluiten. Blijkens de overeenkomst verricht belanghebbende voor Y – kort en zakelijk weergegeven – onder meer de volgende activiteiten:

- Controle van verkoopovereenkomsten zoals opgesteld door de verkoopondersteunende vennootschappen;

- Het tekenen van verkoopcontracten;

- Overleg met Y over afwijkingen in de verkoopovereenkomsten;

- Het tekenen van verkoopcontracten met wederverkopers waarbij binnen het standaardcontract over kortingen en afwijkende voorwaarden namens Y kan worden onderhandeld;

- Het uitreiken van facturen aan de afnemers;

- Het namens Y vaststellen van betalings- c.q. kredietvoorwaarden;

- Het innen van uitstaande bedragen; en

- Het benaderen van potentiële klanten, kredietwaardigheidsonderzoek, marktonderzoek, voorraadbeheer, logistieke ondersteuning en overige ondersteunende activiteiten zoals klantenondersteuning en training.

3. Belanghebbende ontvangt een factuur van Y voor de geleverde goederen tegen consumentenprijs. De ter zake verschuldigde omzetbelasting wordt door belanghebbende op de voet van artikel 12, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) voldaan. Belanghebbende reikt de afnemers facturen uit voor de geleverde goederen tegen de consumentenprijs en voldoet de ter zake verschuldigde belasting op de voet van artikel 12, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende heeft voor haar activiteiten jegens Y recht op een vergoeding ter grootte van al haar lokale kosten vermeerderd met 0,5% van de verkoopopbrengsten. Zij factureert dit bedrag achteraf zonder op de factuur omzetbelasting te vermelden. De inspecteur heeft terzake van de gefactureerde vergoedingen een naheffingsaanslag opgelegd.

4. Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende in het kader van de meergenoemde commissionairsovereenkomst verrichte werkzaamheden zijn aan te merken als leveringen van goederen als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

5. Vaststaat dat belanghebbende met Y een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan zij op eigen naam maar op order en voor rekening van Y goederen verkoopt. De hieruit voortvloeiende werkzaamheden worden door artikel 3, vijfde lid, van de Wet geduid als leveringen van de desbetreffende goederen aan en vervolgens door belanghebbende. De inspecteur stelt in wezen dat (enkele van) de door belanghebbende op grond van de overeenkomst verrichte activiteiten niet als normale commissionairsdiensten zijn aan te merken. Het Hof kan de inspecteur in dit standpunt niet volgen. Naar het oordeel van het Hof zijn de onderhavige activiteiten in een commissionairsverhouding geenszins ongebruikelijk te achten. Zij hebben immers rechtstreeks betrekking op de totstandkoming en de afwikkeling van de overeenkomsten met de afnemers.

6. De inspecteur stelt nog dat een directe relatie tussen de levering van goederen en de door belanghebbende in rekening gebrachte vergoeding ontbreekt omdat de vergoeding achteraf wordt gefactureerd. Belanghebbende heeft hiertegenover aangevoerd dat zij de vergoeding achteraf vaststelt aangezien de verkoopopbrengsten pas na afloop van de factureringstermijn bekend zijn. Het Hof is van oordeel dat het tijdstip van het factureren van de vergoeding aan Y niet van invloed is op het al dan niet van toepassing zijn van artikel 3, vijfde lid, van de Wet. De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van genoemd artikellid biedt steun voor deze opvatting. Hetzelfde geldt naar ’s Hofs oordeel voor de wijze waarop de vergoeding door Y en belanghebbende is bepaald. De omstandigheid dat de vergoeding niet alleen uit een percentage van de verkoopsommen bestaat, maar ook uit een bedrag voor werkelijk door belanghebbende gemaakte kosten, staat aan toepassing van meerbedoelde wettelijke bepaling niet in de weg.

7. Uit het vorenstaande volgt dat belanghebbende naast het verrichten van leveringen van goederen geen diensten heeft verleend aan Y. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. In dit verband merkt het Hof op dat de inspecteur ter zitting heeft toegezegd dat indien belanghebbende in deze procedure uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, hij de door belanghebbende teveel op aangifte voldane omzetbelasting zal teruggeven.

8. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten gesteld op € 644, te weten € 322 x 2 (voor proceshandelingen) x 1 (voor gewicht van de zaak).

De uitspraak is gedaan op 3 oktober 2002 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.