Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2003, AF4296, 02/02733

Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2003, AF4296, 02/02733

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 januari 2003
Datum publicatie
11 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4296
Zaaknummer
02/02733

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de te late indiening van haar aangifte niet aan haar te verwijten is. Het Hof oordeelt evenwel omstandigheden aanwezig die nopen tot het matigen van de aan haar opgelegde verzuimboete aangezien de ingevolge het BBBB in hoogte oplopende reeks van boeten en de daarmee kennelijk beoogde specifieke preventieve werking in het onderhavige geval geen effect heeft kunnen sorteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 april 2002.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 maart 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 en de daarbij vastgestelde boetebeschikking. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.733 met gelijktijdige vaststelling van een verzuimboete van ¦ 2.500. Bij de aanslag is belanghebbende ¦ 279 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de aanslag is het belastbaar inkomen bij de bestreden uitspraak vastgesteld op ¦ 65.354 en is de verzuimboete gehandhaafd.

1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde verzuimboete naar een niet nader genoemd lager bedrag.

1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde verzuimboete naar ¦ 1.750.

1.4. Ter zitting van 4 december 2002 is belanghebbende verschenen alsmede haar gemachtigde mr. A. Namens de inspecteur is verschenen B, tot bijstand vergezeld van C. Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, welke tot de gedingstukken wordt gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Aan belanghebbende, geboren in 1939 en ongehuwd, is een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/premie Waz over het jaar 2000 uitgereikt dat moest worden ingediend vóór 1 april 2001.

Op 4 augustus 2001 is een aanmaning tot het doen van aangifte over 2000 vóór 21 augustus 2001 aan belanghebbende gezonden. De inspecteur heeft daaropvolgend een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 opgelegd, gedagtekend 10 oktober 2001, naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van ¦ 66.733. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een verzuimboete van ¦ 2.500 opgelegd voor het niet tijdig doen van aangifte. De inspecteur is daarbij uitgegaan van een vijfde verzuim in de zin van § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998).

2.2. Namens belanghebbende is tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend, met dagtekening 18 oktober 2001, onder bijvoeging van een aangiftebiljet waarmee belanghebbende over het onderhavige jaar alsnog aangifte doet van een belastbaar inkomen van ¦ 65.354. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen bij de bestreden uitspraak overeenkomstig de aangifte vastgesteld op ¦ 65.354. De boete is daarbij gehandhaafd.

2.3. Belanghebbende heeft ook de aangiftebiljetten inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1995, 1996, 1997 en 1998 niet tijdig ingediend. De inspecteur heeft de aanslagen over de jaren 1995, 1996 en 1997 verhoogd met een administratieve boete van respectievelijk ¦ 54, ¦ 15, ¦ 14 voor het niet tijdig doen van aangifte.

2.4. In een brief, gericht aan de inspecteur, met dagtekening 7 maart 2002, schrijft belanghebbende onder meer het volgende:

"In februari 2001 had ik ervaringen met een buitenlandse man die men zou kunnen omschrijven als emotionele mishandeling. Het psychotrauma dat daarvan het gevolg was maakte dat ik, maandenlang, gevangen zat in verdriet en ontreddering. Er bestond niets anders dan dat. Zelfs uitstel vragen voor het invullen van het belastingformulier (…) kwam niet in me op. (…)

Naar ik begrepen heb, is het niet de gewoonte van huisartsen in gevallen als deze schriftelijke verklaringen over hun patiënten te geven. Desondanks is de Heer …. zo vriendelijk op Uw suggestie in te gaan en dit briefje mede te ondertekenen."

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd naar een bedrag van ¦ 2.500.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken, waaronder de onder 1.4 vermelde pleitnota.

4.2. Tijdens de zitting heeft belanghebbende nog het volgende naar voren gebracht.

De eerdere boeten heb ik niet van aankondigingen, maar op de aanslag gelezen. Het is raar dat de eerdere boeten telkens lager worden en in 2000 een klap volgt.

4.3. Tijdens de zitting is namens de inspecteur - kort samengevat - nog het volgende toegevoegd.

De reden van het verzuim is mij bekend. Ik blijf erbij dat ik het niet aannemelijk acht dat belanghebbende niet in staat is geweest om het verzuim te voorkomen. Belanghebbende is niet de eerste keer in verzuim en voordien was die emotionele crisis er nog niet. Daaruit maak ik op dat belanghebbende het niet zo nauw neemt met haar aangifteplicht. De vermindering van de boete naar ¦ 1.750 heeft nog niet plaatsgevonden in afwachting van uw uitspraak. Voordat de aanslagen over de aan het jaar 2000 voorgaande jaren zijn opgelegd, zijn aan belanghebbende eveneens aanmaningen tot het doen van aangifte toezonden, waarin onder meer staat vermeld dat bij het niet-tijdig doen van aangifte een boete kan volgen. Met ingang van 1 januari 1998 is het BBBB van toepassing. Voordien was een verhoging van vijf procent van toepassing en heeft de inspecteur in het onderhavige geval telkens nog een deel van de administratieve boete kwijtgescholden. Ik ben het ermee eens dat het voor belanghebbende, die nu voor het eerst wordt geconfronteerd met een aanzienlijke boete, raar uitpakt aangezien de boetes over de voorgaande jaren in de reeks van verzuimen steeds lager werden. De inspecteur kan echter bij een vierde verzuim geen andere boete opleggen dan ¦ 1.750 omdat dat een genormeerd bedrag is.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Vaststaat dat belanghebbende met de niet-tijdige indiening van haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 voor de vijfde maal in verzuim is. De inspecteur stelt in dit verband dat voor de hoogte van de boete evenwel niet dient te worden uitgegaan van een vijfde verzuim omdat voor het jaar 1998 geen verzuimboete is opgelegd en dat een verzuim alsdan niet meetelt in de verzuimenreeks. De inspecteur concludeert in zijn verweerschrift tot vermindering van de onderhavige, bij beschikking van 10 oktober 2001, vastgestelde boete naar een bedrag van ¦ 1.750. Het Hof volgt de inspecteur in zijn conclusie dat niet van een vijfde verzuim dient te worden uitgegaan. In zoverre is het beroep gegrond en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd.

5.2. Belanghebbende stelt daarnaast primair dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) omdat zij vanwege psychische problemen niet in staat was haar aangifte tijdig te doen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de onder 2.4 vermelde brief mede door haar huisarts laten ondertekenen.

5.3. Ingevolge artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het niet-tijdig doen van aangifte een verzuim ter zake waarvan de inspecteur belanghebbende een boete kan opleggen.

De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen, waaronder het tijdig doen van aangifte, in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat aan de belanghebbende opzet of grove schuld te verwijten is. Alleen indien sprake is van avas dient een boete achterwege te blijven. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de te late indiening van haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 niet aan haar te verwijten is. De door belanghebbende overgelegde brief, als vermeld onder 2.4, is daartoe niet voldoende. Uit die brief kan niet worden afgeleid dat de daarin verwoorde traumatische ervaring haar in het algemeen verhinderde administratieve handelingen te verrichten dan wel dergelijke verplichtingen na te komen. Voorts neemt het Hof in aanmerking de omstandigheid dat belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 1998 eveneens in verzuim was vanwege het niet-tijdig doen van aangifte.

5.4. Belanghebbende doet subsidiair een beroep op paragraaf 44 van het BBBB en stelt dat sprake is van omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar dat die buiten de directe invloedsfeer van belanghebbende liggen. Dat van laatstgenoemde omstandigheden sprake is, acht het Hof door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt en verwijst hiervoor naar het onder 5.3 overwogene. Het Hof oordeelt evenwel omstandigheden aanwezig die nopen tot het matigen van de boete. Het opleggen van de maximale boete van ¦ 1.750 voor een vierde verzuim, welke overigens in overeenstemming is met het genormeerde bedrag uit paragraaf 21 van het BBBB, acht het Hof in dit concrete geval niet passend. Hierbij is van belang dat de aan belanghebbende opgelegde boeten in de voorgaande jaren aflopen van ¦ 54 voor 1995 tot ¦ 0 voor 1998, dat de boeten van uiterst geringe omvang zijn en dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat het in het onderhavige geval voor belanghebbende 'raar uitpakt', nu eerst dit jaar een boete van een dergelijke maximale hoogte wordt opgelegd. De ingevolge het BBBB in hoogte oplopende reeks van boeten en de daarmee kennelijk beoogde specifieke preventieve werking, heeft in casu geen effect kunnen sorteren. Het Hof matigt daarom de boete met inachtneming van voornoemde feiten en omstandigheden en acht in dit bijzondere geval een boete van 50% of ¦ 875 passend en geboden.

5.5. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk deels aan belanghebbende.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag als volgt vastgesteld: 2 (voor het opstellen van een beroepschrift plus het verschijnen ter zitting) x € 322 x 0,25 (vanwege het gewicht van het geschil) = € 161.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vermindert de bij beschikking vastgestelde boete naar ¦ 875,

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 161 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Aldus vastgesteld op 21 januari 2003 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.