Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-01-2003, AF4491, 02/02955

Gerechtshof Amsterdam, 20-01-2003, AF4491, 02/02955

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 januari 2003
Datum publicatie
14 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4491
Zaaknummer
02/02955

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft beslist dat belanghebbende recht heeft op de werkelijk door hem in de bezwaarfase geleden schade en niet op de vergoeding welke hij als makelaar aan een derde in rekening had kunnen brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het hoofd van de afdeling Burgerzaken van de gemeente P, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 mei 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 3 april 2002, betreffende een beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak A te Z is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.

Na bezwaar tegen de beschikking is de vastgestelde waarde bij de bestreden uitspraak verminderd tot € 295.410.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de bestreden beschikking en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 249.579.

Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert (uiteindelijk) tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de vastgestelde waarde tot € 249.579.

Ter zitting van 10 oktober 2002 zijn verschenen belanghebbende en namens verweerder B.

Op 24 oktober 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 5 november 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 15 november 2002, ter griffie ingekomen op 18 november 2002, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht, is tijdig op de rekening van het Gerechtshof bijgeschreven.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak A te Z (gemeente P). Bij een op naam van belanghebbende gestelde beschikking van 31 januari 2001 heeft verweerder de waarde van die zaak naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 316.738. Na bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de vastgestelde waarde verminderd tot € 295.410.

1.2. Belanghebbende is in loondienst werkzaam als makelaar en taxateur.

3. Geschil

Ter zitting is enkel nog in geschil de hoogte van de door belanghebbende in de bezwaarfase geleden schade en de hoogte van de proceskostenvergoeding.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

4.2. Belanghebbende heeft ter zitting nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd:

Ik ben in loondienst werkzaam als makelaar en taxateur bij C makelaars. Ik heb het bezwaarschrift niet geschreven onder werktijd en heb geen rekening voor het taxeren van de woning ontvangen van mijn werkgever. Voor het schrijven van het bezwaarschrift heb ik een vrije middag genomen. Mijn declaratie ziet zowel op de bezwaar als beroepsprocedure. Ik ga niet akkoord met een vergoeding van € 100 voor mijn kosten in de bezwaarfase. Mijn uurloon wil ik niet zeggen.

Het is een kwalijke zaak dat het taxatiebureau Q B.V. en S B.V. onjuiste gegevens hebben gehanteerd.

4.3. Verweerder heeft ter zitting nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd:

Ik ga akkoord met een proceskostenvergoeding in de beroepsfase van € 75

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende stelt dat de waarde van de onroerende zaak € 249.579 bedraagt. Verweerder acht belanghebbendes beroep volledig gegrond en verzoekt het Hof de waarde van de woning vast te stellen op € 249.579. Het Hof ziet geen reden partijen hierin niet te volgen en zal de waarde vaststellen op € 249.579.

5.2. Belanghebbende stelt dat hij voor de voorbereiding van zijn zaak in de bezwaarfase en in de beroepsfase een aantal vrije uren heeft moeten opnemen. Belanghebbende stelt dat nu hij werkzaam is als makelaar en taxateur, zijn schade bestaat uit hetgeen hij aan een derde in rekening had kunnen brengen indien deze zaak voor een derde had moeten worden voorbereid. Hij heeft daartoe het volgende overzicht opgesteld:

a. opname geveltaxaties 2 uren à € 100 € 200

b. rapportage bezwaarschrift 5 uren à € 100 € 500

c. rapportage beroepschrift 5 uren à € 100 € 500

Totaal € 1.200

5.3. Verweerder heeft betwist dat belanghebbende een bedrag van € 1.200 aan kosten heeft gemaakt.

5.4. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de kosten die zijn vermeld onder a. en b. zijn gemaakt ten behoeve van de bezwaarfase en dat de kosten die zijn vermeld onder c. zijn gemaakt ten behoeve van de beroepsfase.

5.5. Met betrekking tot de in verband met de bezwaarfase gemaakte kosten geldt het volgende. Indien de gemeente een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat de gemeente een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige. Ook indien de gemeente geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de gemeente komt, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het Hof is van oordeel dat de gemeente door de waarde van de woning te hoog vast te stellen een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de gemeente komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende schade heeft geleden. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de gemeente in de kosten van de bezwaarfase. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden in de vorm van opgenomen verlof bij zijn werkgever. Belanghebbende heeft desgevraagd zijn netto uurloon niet willen aangeven. Nu belanghebbende deskundige is op het gebied van taxaties van onroerende zaken acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende slechts beperkte tijd nodig heeft gehad voor het taxeren van de woning en het schrijven van een bezwaarschrift. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het belanghebbendes eigen woning betreft, welke hij, naar het Hof aanneemt, zeer wel kent. Het Hof schat de daarmee verband houdende schade in de vorm van loonderving op € 100. Naar 's Hofs oordeel is in dit verband niet van belang dat een bedrijfsmatig handelende taxateur aan een derde wel de door belanghebbende opgestelde bedragen in rekening zou kunnen brengen, aangezien het in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) gaat om vergoeding van door belanghebbende geleden werkelijke schade.

5.6. Met betrekking tot de in verband met de beroepsfase gemaakte kosten, kunnen deze voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 8:75 van de Awb. Nu het beroep gegrond is en de vastgestelde waarde wordt verminderd acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de reiskosten (per tweede klasse van het openbaar vervoer) en de verletkosten van belanghebbende in verband met het bijwonen van de zitting. Het Hof schat de reiskosten op € 17,50 en de verletkosten op 4 uren x € 30 per uur. Het totaal van de te vergoeden kosten bedraagt dan € 137,50.

6. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de bij de beschikking vastgestelde waarde tot € 249.579;

- gelast de gemeente P het betaalde griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 137,50 en wijst de gemeente P aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en

- veroordeelt de gemeente P tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade tot een beloop van € 100.

Aldus is de uitspraak schriftelijk vastgesteld op 20 januari 2003 ter vervanging van de mondelinge uitspraak, gedaan door mr. Bijl, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.