Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2003, AF5112, 02/02376
Gerechtshof Amsterdam, 21-02-2003, AF5112, 02/02376
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 februari 2003
- Datum publicatie
- 27 februari 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5112
- Zaaknummer
- 02/02376
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is het tijdstip van aftrekbaarheid van persoonlijke verplichtingen (WAZ-premies) in geschil. Art. 45b, eerste en tweede lid en art. 38, eerste lid, Wet IB 1964. Beide partijen ontlenen in casu hun standpunt aan de voor de belastingplichtige bestemde bankafschriften: belanghebbende aan de op die afschriften door de bank vermelde eindsaldi per 31 december 2000 en verweerder aan de op die afschriften vermelde rentedata (1 januari 2001). Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat het met de WAZ-premies gemoeide bedrag uiterlijk op 31 december 2000 van zijn bankrekening is afgeschreven. De stellingen van verweerder dat een betalingsopdracht geannuleerd kan worden tot aan het moment van de rentedatum en omtrent de op de bankafschriften vermelde rentedatum 1 januari 2001 leiden niet tot een ander oordeel.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 5 april 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 26 februari 2002, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 194.515. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 184.933.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 194.396.
Van belanghebbende is ter griffie een nader stuk ontvangen op 8 november 2002. De inspecteur heeft kennis genomen van dit stuk en heeft hier ter zitting op kunnen reageren.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 november 2002. Ter zitting is verschenen A namens de inspecteur. Belanghebbende heeft in zijn brief aan het Hof van 8 november 2002 medegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen een uitspraak zonder mondelinge behandeling van de zaak. Belanghebbende is, hoewel daartoe uitgenodigd bij aangetekend schrijven van 8 oktober 2002, niet ter zitting verschenen.
Het Hof heeft op 6 december 2002 mondeling uitspraak gedaan. Het proces-verbaal van deze uitspraak is op 16 december 2002 aangetekend verzonden. De inspecteur heeft tijdig verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor geheven griffierecht van e 163,50 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende, geboren 6 maart 1938, was in 1998 en in het onderhavige jaar werkzaam als belastingadviseur. Belanghebbende heeft voor het jaar 2000 aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 184.933. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van ƒ 14.213 als premie WAZ (persoonlijke verplichtingen) afgetrokken.
2.2 Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur een bedrag van ƒ 9.582 niet in aftrek toegelaten. Dit bedrag kan als volgt worden uitgesplitst:
WAZ-premies 1998 ƒ 4.345
WAZ-premies 2000 ƒ 4.840
Heffingsrente over WAZ-premies 1998 ƒ 278
Heffingsrente over voorlopige aanslag WAZ-premies 1999 ƒ 119.
3. Geschil
Tussen partijen is het tijdstip van betaling van de WAZ-premies in geschil. Het uiteindelijke standpunt van de inspecteur luidt dat een bedrag van ƒ 9.463 niet aftrekbaar is in het jaar 2000 omdat dit naar zijn oordeel niet is betaald in het jaar 2000 maar in het jaar 2001. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de WAZ-premie ad ƒ 9.463 is betaald in het jaar 2000 en dat deze derhalve aftrekbaar is in het jaar 2000.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan wordt verwezen naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan namens de inspecteur -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd.
Belanghebbende heeft mij gisteren nog opgebeld met de mededeling dat hij niet op de zitting zou verschijnen. Op de vraag van de voorzitter of "rentedatum" iets anders is dan "valutadatum" antwoord ik dat dit hetzelfde is. Het is er pas af per 1 januari. Je kunt opdrachten geven voor de toekomst. Normaliter kun je die nog annuleren bij de bank. Het is niet meer dan een soort aankondiging van een betaling. Op praktische gronden gebruiken we meestal het saldo. Maar pas per 1 januari was het niet meer rentedragend. Op 31 december behoorde het nog tot zijn vermogen. Ik heb dit nagevraagd bij de bank. In dit geval is het geld civielrechtelijk op 1 januari van belanghebbende overgegaan naar de bank van belanghebbende. De stappen liggen erg kort op elkaar, want het is op 3 of 4 januari al bijgeschreven op de rekening van de belastingdienst. Het belang van de zaak is gelegen in de hoogte van het tarief. Zou het bedrag aftrekbaar zijn in 2000, dan is het aftrekbaar tegen 50%. Zou het bedrag aftrekbaar zijn in 2001, dan is het aftrekbaar tegen 52%. Er is wel een verschil in heffingsrente. Ik heb uitgerekend dat het geschil gaat over een belang van e 1.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 In artikel 45b, eerste en tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt het tijdstip van in aanmerking nemen van persoonlijke verplichtingen geregeld. Artikel 45b, eerste lid, aanhef van de Wet verwijst voor het tijdstip van aftrek in beginsel naar art. 38 van de Wet. Ingevolge artikel 38, eerste lid, van de Wet worden aftrekbare kosten in aanmerking genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.
5.2 Met betrekking tot de vraag of de WAZ-premies zijn betaald in het jaar 2000, zoals belanghebbende betoogt, of in het jaar 2001, zoals verweerder voorstaat, overweegt het Hof als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 7 mei 1986, BNB 1986/278*, bepaald dat een praktische wetstoepassing meebrengt dat onder het tijdstip van betaling in de zin van artikel 38, lid 1, van de Wet moet worden verstaan niet de dag waarop het bedrag op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven, maar de dag waarop de bank of postgirodienst dat bedrag van de rekening van de belastingplichtige heeft afgeschreven, welke dag kan blijken uit de voor de belastingplichtige bestemde kennisgeving van afschrijving.
5.3 In de onderhavige zaak ontlenen beide partijen hun standpunt aan de voor de belastingplichtige bestemde kennisgevingen van afschrijving: belanghebbende aan de op die afschriften door de bank vermelde eindsaldi per 31 december 2000 en verweerder aan de op die afschriften vermelde rentedata. Nu belanghebbende de WAZ-premie in aftrek wenst te brengen op zijn belastbare inkomen over het jaar 2000, rust op hem de last aannemelijk te maken dat het bedrag in het onderhavige jaar is betaald.
5.4 Op grond van de door belanghebbende overgelegde bankafschriften, voor zover inhoudend dat de eindsaldi per 31 december 2000 van de bankrekeningen zijn vastgesteld nadat de WAZ-premies daarvan zijn afgeschreven, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat het met de WAZ-premies gemoeide bedrag uiterlijk op 31 december 2000 van zijn bankrekening(en) is afgeschreven. Waar dat bedrag voordien deel uitmaakte van belanghebbendes vermogen doordat het was vervat in de vordering die belanghebbende krachtens zijn rekeningovereenkomst met zijn bankinstelling (de ABN-Amro-Bank) had en waar de hoogte van die vordering geacht moet worden tot uiting te komen in het rekeningsaldo, brengt het feit dat het bedrag van de WAZ-premies uiterlijk op 31 december 2000 op dat saldo in mindering is gebracht, mee dat dat bedrag belanghebbendes vermogen uiterlijk op 31 december 2000 heeft verlaten. Een en ander betekent dat is voldaan aan het onder 6.1 omschreven criterium. Het premiebedrag mag daarom over 2000 als persoonlijke verplichting in aftrek worden gebracht.
5.5 Hetgeen verweerder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Zijn stelling dat volgens informatie van de bank een betalingsopdracht geannuleerd kan worden tot aan het moment van de rentedatum is naar het oordeel van het Hof van te algemene aard en verschaft geen inzicht in het concrete geval. Het verschaffen van dat inzicht mocht van verweerder worden verlangd, gelet op het feit dat het moment waarop een bedrag van een bankrekening wordt afgeschreven niet zonder meer mag worden geacht samen te vallen met het moment waarop de bevoegdheid vervalt van de opdrachtgever om zijn opdracht te herroepen, alsmede gelet op het in casu nu eenmaal vaststaande feit dat de eindsaldi op de bankrekeningen van belanghebbende en zijn BV per 31 december 2000 zijn vastgesteld nadat de WAZ-premies in mindering zijn gebracht.
5.6 Ook hetgeen verweerder heeft gesteld omtrent de op de bankafschriften vermelde rentedatum 1 januari 2001 leidt niet tot een ander oordeel. Verweerders stelling dat de genoemde rentedatum de datum is waarop de WAZ-premiebedragen van belanghebbendes banksaldi zijn afgeschreven en zijn stelling (naar het Hof begrijpt) dat de overgelegde rekeningafschriften slechts als vooraankondiging mogen worden gezien van die afschrijvingen op de rentedatum, worden immers gelogenstraft door de opgave van de bank omtrent de banksaldi per 31 december 2000. Ook indien de bank wel heeft beoogd te handelen overeenkomstig hetgeen verweerder heeft gesteld en de bank derhalve ten onrechte heeft vermeld dat de WAZ-premiebedragen op 31 december 2000 reeds daadwerkelijk op belanghebbendes banksaldi in mindering waren gebracht, komt daarin in deze zaak evenwel geen betekenis toe, omdat zulks zou strijden met de vereisten van een praktische wetstoepassing, welke vereisen nu juist hebben geleid tot de formulering van het onder 6.1. omschreven criterium. Ook overigens komt aan de genoemde rentedatum geen betekenis toe, nu omtrent de exacte betekenis van die datum (ingangsdatum van de rente over het nieuwe, na afschrijving van de WAZ- premiebedragen geldende, rekeningsaldo dan wel datum waarop laatstelijk over het oude, voor afschrijving van die bedragen geldende, rekeningsaldo rente wordt vergoed) geen duidelijkheid is ontstaan.
5.7 De bewijskracht die toekomt aan de opgave van de bank van de per 31 december
2000 geldende saldi, geldt derhalve onverkort. Het gelijk is aan belanghebbende.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak niet in stand blijft acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft echter niet gesteld dergelijke kosten te hebben gemaakt, noch is het Hof zulks overigens gebleken. Het Hof zal daarom geen proceskostenvergoeding uitspreken.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 184.933;
- gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29 aan hem te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 2003 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Steenbergen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.