Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2003, AF5240, 02/00010

Gerechtshof Amsterdam, 12-02-2003, AF5240, 02/00010

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 februari 2003
Datum publicatie
6 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5240
Zaaknummer
02/00010

Inhoudsindicatie

Presentatrice/redactrice van televisieprogramma’s staat in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot omroepvereniging.

De omroep kan, via de BV van belanghebbende, exclusief beschikken over de diensten van belanghebbende. Belanghebbende is verplicht de werkzaamheden voor de omroep persoonlijk te verrichten; de omroep is verplicht belanghebbende daarvoor te belonen. Nu de omroep uiteindelijk de beslissende stem heeft met betrekking tot de productie en inhoud van de programma’s, is ook sprake van een gezagsverhouding tussen de omroep en belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Negende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 7 december 2001, ingediend door A als haar gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 29 oktober 2001 betreffende de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: loonheffing) op 27 november 2000 op betalingen voor werkzaamheden van belanghebbende in het tijdvak 1 oktober 2000 tot en met 31 oktober 2000.

Van belanghebbende is tot een bedrag van f 18.000 loonheffing ingehouden. Op het daartegen ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak afwijzend beslist. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en restitutie van voormeld bedrag ad f 18.000.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Ter zitting van 14 augustus 2002 zijn verschenen de voornoemde gemachtigde en namens de inspecteur B, tot bijstand vergezeld van C, D en E. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

De griffier heeft partijen telefonisch medegedeeld dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is presentatrice/redactrice van televisieprogramma's.

Zij is sinds 1 april 1999 in dienst bij F B.V., over wier onderneming zij de dagelijkse leiding voert.

De aandelen in F B.V. (hierna: de BV) worden gehouden door F Trust, gevestigd te Jersey (hierna: de Trust). De "beneficiary" van de Trust is de dochter van belanghebbende, G, geboren op 23 juli 1983.

2.2. Vóór april 1999 was belanghebbende in dienst bij H BV, waar zij een loon in contanten genoot ter grootte van het wettelijk minimumloon alsmede een onkostenvergoeding. Daarnaast stelde H BV belanghebbende een woning ter beschikking. Belanghebbende werd tot april 1999 door H BV tegen een vergoeding aan de BV uitgeleend. De aandelen van H BV werden gehouden door I.

2.3. Bijlage 1 bij het beroepschrift is een kopie van een overeenkomst van 9 november 1998 tussen J S.A., gevestigd te Luxemburg en mede kantoor houdend te Hilversum en de BV, waarin onder meer het volgende is vermeld:

"Overwegend dat:

- J SA een drietal televisiestations (…) alsmede een radiostation (…) exploiteert en voor haar televisieprogramma's gebruik wil maken van de diensten van [de BV];

- [de BV] bereid is [belanghebbende] beschikbaar te stellen teneinde redactie-/ samenstellings- en presentatiewerkzaamheden te verrichten voor televisieprogramma's van J SA;

(…)

Artikel 1 - Duur

1.1 Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van drie jaar, te weten van 1 oktober 1998 tot en met 30 september 2001.

1.2 [De BV] verleent J SA tot 30 juni 2001 een exclusieve optie om deze overeenkomst onder nader overeen te komen voorwaarden voor tenminste een jaar te verlengen.

Artikel 2 - Werkzaamheden

2.1 [De BV] stelt (…) [belanghebbende] beschikbaar voor de redactie/samenstelling en presentatie van naar aantal en inhoud nader te bepalen programma's. In beginsel zal [belanghebbende] haar medewerking verlenen aan jaarlijks 26 afleveringen van het programma "X", hierna ook "het Programma".

2.2 De in artikel 5 genoemde vergoeding is gebaseerd op de redactie en presentatie van jaarlijks 26 televisieprogramma's alsmede de overige diensten van [de BV].

2.3 In het geval J SA besluit het Programma voortijdig te beëindigen dan wel niet voort te zetten, zal J SA zich inspannen om [belanghebbende] in te zetten voor de redactie/samenstelling en presentatie van andere met "X" vergelijkbare programma's. [De BV] verplicht zich [belanghebbende] beschikbaar te houden voor deze vervangende werkzaamheden.

2.4 [De BV] zal [belanghebbende] tevens - binnen redelijke grenzen - ter beschikking stellen voor incidentele medewerking ten behoeve van andere televisieprogramma's (…) en/of activiteiten van J SA (…).

2.5 De keuze voor de producent van het Programma wordt in goed overleg tussen [de BV] en J SA gemaakt.

Artikel 3 - Rechten

Alle auteurs- en/of naburige rechten met betrekking tot de door [belanghebbende] te presenteren en redigeren programma's komen te berusten bij J SA. [De BV] draagt hiertoe - voor zover nodig - thans bij voorbaat aan J SA over alle auteurs- en/of naburige rechten welke [de BV] eventueel met betrekking tot de in het kader van deze overeenkomst door [belanghebbende] te verrichten werkzaamheden zou kunnen doen gelden, dan wel verplicht zich te zijner tijd mee te werken aan enige handeling die nodig zou zijn voor deze overdracht. J SA heeft derhalve het recht de programma's (herhaald) uit te (doen) zenden alsmede de programma's anderszins te exploiteren (…). Bij beëindiging van deze overeenkomst zullen [de BV] en [belanghebbende] geheel vrij zijn programma's te (blijven) maken met gebruikmaking van de naam [van belanghebbende] in de titel.

(…)

Artikel 5 - Vergoeding

5.1 Als vergoeding voor de in artikel 2 genoemde werkzaamheden voor televisie zal [de BV] een vergoeding van f 325.000,= voor het eerste jaar, f 345.000,= voor het tweede jaar, en f 360.000,= voor het derde jaar ontvangen. Deze bedragen zijn exclusief BTW.

5.2 De in artikel 5.1 genoemde vergoeding zal door J SA maandelijks in gelijke termijnen aan [de BV] worden voldaan. [De BV] zal J SA hiertoe tijdig factureren. (…)

5.3 Indien [de BV], voor een periode langer dan drie maanden, niet meer geheel of gedeeltelijk aan haar verplichtingen omschreven in dit contract kan voldoen, vindt (voor dat deel) naar rato vermindering plaats van de door J SA aan [de BV] verschuldigde vergoeding.

(…)

Artikel 7 - Nevenwerkzaamheden

7.1 Het is [de BV] niet toegestaan [belanghebbende] redactie-/samenstellings- en presentatie-werkzaamheden te laten verrichten voor (de programma's van) andere (omroep)organisaties, waarvan de programma's in Nederland te ontvangen zijn.

7.2 Nevenwerkzaamheden zijn alleen toegestaan mits deze in redelijkheid niet strijdig zijn met de belangen van J SA. In geval van twijfel zal [de BV] vooraf overleggen met J SA. Nevenwerkzaamheden (…) voor radio of televisie zullen steeds vooraf ter goedkeuring aan J SA worden voorgelegd.

Artikel 8 - Beëindiging

8.1 (…)

8.2 (…)

8.3 Indien en voor zover [de BV] haar verplichting om [belanghebbende] - volgens een in goed overleg tussen J SA en [belanghebbende] op te stellen agenda - ter beschikking te stellen niet (volledig) nakomt is J SA gerechtigd eenzijdig en onmiddellijk deze overeenkomst te beëindigen, onverlet eventueel te vorderen schade.

Artikel 9 - Overige bepalingen

(…)

9.4 Op deze overeenkomst zijn verder, voor zover daarvan hier niet is afgeweken, de Algemene Bepalingen van toepassing welke als bijlage bij deze overeenkomst zijn gevoegd. (…)

(…)".

De overeenkomst is door belanghebbende met betrekking tot artikel 3 en artikel 7 voor akkoord mede ondertekend.

2.4. Een kopie van de in artikel 9.4 van de overeenkomst van 9 november 1998 vermelde Algemene Bepalingen bevindt zich als bijlage 5a bij het verweerschrift.

In artikel I van deze bepalingen is onder meer het volgende vermeld:

"Deze uitnodiging vervalt (…) indien:

a. (…)

b. (…)

c. De onder b. bedoelde programmavoorstellen en/of bescheiden (Hof: teksten, ontwerpen, schetsen, muziekmateriaal e.d.) niet voldoen aan algemene of aan bijzondere door ons gestelde eisen - zulks primair te onzer beoordeling - (…)

(…)".

Artikel III van die Algemene Bepalingen luidt als volgt:

"Teksten, schetsen en ontwerpen zijn aan voorafgaande goedkeuring onzerzijds onderworpen, waarbij wij ons het recht voorbehouden wijzigingen aan te brengen, zowel wat betreft de inhoud als de vorm. Indien wij ingrijpende wijzigingen wensen aan te brengen, zal vooraf met u overleg gepleegd worden tenzij zulks niet mogelijk blijkt in geval van b.v. tijdsdwang i.v.m. uitzending."

en artikel V als volgt:

"Tenzij anders door ons bepaald, dient u tenminste 15 minuten voor het begin van de repetitie(s), opname en/of uitzending op de aangegeven plaats aanwezig te zijn. Zowel bij de repetitie(s), opname en/of uitzending moeten de aanwijzingen van de omroepfuntionarissen nauwkeurig worden opgevolgd.".

2.5. In een brief van 5 april 2001 aan de gemachtigde omschrijft belanghebbende haar werkzaamheden voor J SA, voor zover van belang, als volgt:

"Om te beginnen verbindt het 3-jarig contract met [de zender] mij voor die periode als presentatrice/programma-maker aan deze zender.

Aan het begin van elk nieuw televisieseizoen laat de (…) omroeporganisatie mij via hun programmadirecteur weten welke programma's zij door mij gemaakt zouden willen zien en op welke data en tijdslot zij die vervolgens uit zullen zenden. (…)

Ik overleg overigens alles met een eindredacteur, die (…) door mij aangesteld wordt (…). Wij verzinnen onder mijn leiding eigenlijk alles, qua inhoud en vormgeving. Overigens ben ik ook altijd zelf verantwoordelijk voor het selecteren en aantrekken van geschikt personeel. Tevens maak ik het productieschema (…). (…)

Aan het eind van elk televisieseizoen word ik (…) uitgenodigd door (…) J SA voor een evaluatiegesprek betreffende kijkcijfers en inhoud en als alles naar wens bevonden is, wordt mij dan meestal gevraagd vast over de volgende 10 na te denken. Mochten de J SA'ers niet blij zijn met het aangeleverde product, dan vindt zo'n gesprek eerder in het seizoen plaats, zodat ik de dingen creatief en/of productioneel nog op tijd kan bijsturen.".

2.6. De brief van de gemachtigde van 8 maart 2001 aan de inspecteur vermeldt onder meer:

"De verwerving van [de BV] heeft plaatsgevonden in verband met het sluiten van overeenkomsten waarbij [belanghebbende] betrokken zou zijn, waaronder de overeenkomst met J SA. Op het moment dat J SA het contract wilde aangaan, verkeerde [belanghebbende] nog in staat van faillissement. Zij was op dat moment niet bevoegd aandeelhoudster te zijn van een Nederlandse bv. Daarbij was zij slechts bevoegd een loon ter grootte van het wettelijk minimumloon te ontvangen. Al het meerdere zou in haar faillissement vallen ter aflossing van schulden van schuldeisers. Derhalve is ervoor gekozen de aandelen van de BV te laten verwerven door (…)[de Trust]. (…) De gehele structuur is opgezet met goedkeuring van het ministerie van Justitie. Daarnaast geldt dat de gehele afwikkeling van het faillissement heeft plaatsgevonden in samenspraak met de belastingdienst Den Haag. (…)

Gezien de financiële achtergrond van [belanghebbende] is ervoor gekozen om het bestuur van [de BV] te laten bij Staten Beheer B.V. Deze vennootschap voerde de directie en was ook als enige gerechtigd om besluiten te nemen voor [de BV]. [Belanghebbende] kon geen enkele invloed uitoefenen op het bestuur van de vennootschap. (…)

[De BV] produceert en regisseert televisieprogramma's. Zij doet dit in samenwerking met (…) (voorheen H B.V.) en J SA. H levert de 'hardware': de camera's, de verlichting, de cameramensen, enzovoort. [De BV] levert de 'software', te weten het idee, de opzet van de programma's, de inhoud van de programma's, nodigt gasten uit, enzovoort. J SA levert de uitzendmogelijkheden op televisie.".

2.7. Over de maand oktober 2000 heeft de BV op 2 november 2000 f 30.000 (exclusief BTW) gedeclareerd aan J SA. J SA heeft dit bedrag onder inhouding van f 18.000 loonheffing op 29 november 2000 aan de BV voldaan.

3. Geschil

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of J SA terecht loonheffing heeft ingehouden op de betaling aan de BV voor werkzaamheden van belanghebbende in het tijdvak 1 oktober 2000 tot en met 31 oktober 2000.

4. Standpunten van partijen

Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, daaraan het volgende toegevoegd.

de gemachtigde:

H BV is de productiemaatschappij van I. Na het faillissement van belang-hebbende heeft H BV haar getraind en gecoacht om terug te komen.

Sommige 'sterren' hebben hun eigen productiemaatschappij. K heeft de aandelen van H BV overgenomen omdat I naar [land A] wilde.

H BV en de BV maken samen de programma's waarbij belanghebbende is betrokken. Uiteindelijk wordt één product (een CD-ROM met een tv-uitzending) aan J SA overgelegd. H BV heeft een contract met J SA voor de productie en logistiek van die programma's. Dat contract heeft een kortere looptijd dan het contract van de BV met J SA. H BV behoudt 50% van de rechten van de programma's.

De BV heeft een stem bij de keuze door J SA van de producent van de programma's van belanghebbende.

L B.V., de directrice van de BV, is een vennootschap van één van de banken, ik meen M, via haar trustmaatschappij N.

de inspecteur:

In sommige gevallen blijven de rechten wel achter bij de presentator/presentatrice. Dit verschil is van belang bij het vaststellen of sprake is van een dienstbetrekking. H BV maakt zelf de kosten van de productie.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bepaalt, voor zover hier van belang, dat een werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Een privaatrechtelijke dienstbetrekking vloeit voort uit een arbeidsovereenkomst.

In artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de arbeidsovereenkomst de overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Essentieel in voormelde omschrijving zijn drie elementen:

(i) de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer;

(ii) de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;

(iii) de verplichting van de werkgever tot belonen.

Een gezagsverhouding is aanwezig wanneer de opdrachtgever het recht heeft aanwijzingen te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden en de wijze van uitvoering, en de arbeidende persoon verplicht is zich naar die aanwijzingen te gedragen.

5.2. Het Hof leidt uit de artikelen 2.1 en 2.4 alsmede de artikelen 7.1 en 8.3 van de hiervoor onder 2.3. vermelde overeenkomst van 9 november 1998 af dat J SA, via de BV, exclusief kan beschikken over de diensten van belanghebbende en dat de BV zich heeft verplicht om uitsluitend belanghebbende aan J SA ter beschikking te stellen voor de uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende werkzaamheden. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat, enerzijds, belanghebbende (in artikel 7 van de overeenkomst) zich ermee akkoord heeft verklaard niet voor andere omroepen te werken en zonder goedkeuring vooraf van J SA geen nevenwerkzaamheden voor radio/televisie te verrichten en (in artikel 3 van de overeenkomst) ook volledig afstand heeft gedaan van haar rechten op de programma's en dat, anderzijds, J SA eenzijdig is gerechtigd de overeenkomst onmiddellijk op te zeggen indien de BV belanghebbende niet (langer) kan 'leveren'.

5.3. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de overeenkomst van 9 november 1998 niet ziet op door belanghebbende persoonlijk te verrichten arbeid maar op de productie van programma's door de BV. Zulks valt immers niet in de overeenkomst te lezen. Integendeel, de naam van "het Programma" ("X") geeft aan dat de aanwezigheid van belanghebbende zelf als presentatrice essentieel is voor de contracts-partijen. Uit hetgeen door belanghebbende overigens is bijgebracht, valt evenmin af te leiden dat in casu sprake is van door de BV voor J SA gemaakte programma's. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur op dit punt nadere feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen aan te bieden. De omstandigheid dat H BV, naar de inspecteur heeft gesteld, (wèl) het desbetreffende programma in eigen beheer produceert, leidt ten aanzien van belanghebbende en de BV niet tot een ander oordeel. Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat die productie door H BV mede voor rekening en risico van de BV wordt uitgevoerd, heeft zij haar stellingen niet voldoende ontwikkeld en onderbouwd om die conclusie te rechtvaardigen. Ook de enkele stelling dat H BV het "alleenrecht" heeft op de productie van televisieprogramma's waaraan de BV haar medewerking verleent is te vaag - nog afgezien van het gevolg dat daaraan voor het onderhavige geschil zou moeten worden gehecht.

5.4. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende verplicht is de werkzaamheden voor J SA persoonlijk te verrichten.

Vaststaat dat J SA verplicht is deze werkzaamheden te belonen.

De omstandigheden dat het honorarium door J SA wordt betaald aan de BV en dat belanghebbende maandelijks een vast salaris van de BV ontvangt en niet (mede) een winstafhankelijke uitkering dan wel een salaris dat afhankelijk is van het door de BV van J SA ontvangen honorarium, behoeven geen beletsel te vormen voor het aannemen van een verplichting tot loonbetaling aan belanghebbende. Het betoog van belanghebbende in dit verband, dat zij geen enkel recht kan doen gelden op het door J SA aan de BV betaalde honorarium, dat zij geen eigenaresse is van de aandelen in de BV, dat niet zij doch de Trust dan wel haar dochter over die aandelen de vrije beschikkingsmacht heeft, dat zij geen enkele invloed kan uitoefenen op het bestuur van de BV en dat zij ook overigens geen enkel recht jegens de Trust of de BV kan doen gelden, faalt op grond van de volgende overwegingen.

Het Hof leidt uit het door de gemachtigde in zijn brief van 8 maart 2001 verklaarde af dat zowel de Trust (als aandeelhouder van de BV) en L B.V. (als door de trustmaatschappij van de bank ter beschikking gestelde directrice van de BV), als de dochter van belanghebbende (als "beneficiary" van de Trust), door belanghebbende zijn tussengeschakeld in verband met haar faillissement en haar wens niet (het overgrote deel van) haar arbeidsbeloning van J SA in dat faillissement te doen vallen. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat belanghebbende - bij voorbaat - over de haar toekomende arbeidsbeloning heeft beschikt door deze aan de BV af te staan. Alsdan vindt de door J SA jegens de BV op zich genomen verplichting tot het betalen van het hiervoor bedoelde honorarium haar grond in de arbeidsrelatie welke tussen J SA en belanghebbende bestaat en is dat door J SA betaalde honorarium aan te merken als door belanghebbende van J SA genoten arbeidsbeloning. De omstandigheden dat de BV als zodanig een onderneming drijft, dat de vordering tot betaling van het honorarium toekomt aan de BV en dat door haar met J SA een honorarium vermeerderd met omzetbelasting is afgesproken, kunnen aan het vorenstaande niet afdoen.

5.5. Gelet op al het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat is voldaan aan de onder 5.1. (ii) en (iii) genoemde voorwaarden. Het Hof zal vervolgens onderzoeken of tevens sprake is van een gezagsverhouding tussen J SA en belanghebbende als bedoeld onder 5.1. (i).

5.6.1. Blijkens artikel 2.1 van de hiervoor genoemde overeenkomst van 9 november 1998 is belanghebbende aangezocht om voor J SA programma's te maken en te presenteren. Belanghebbende heeft terzake in haar brief van 5 april 2001 verklaard dat zij zelf de redactie over die programma's voert en de eindredacteur aanstelt en dat J SA, tijdens de productie van een serie programma's, die programma's creatief en/of productioneel kan (doen) "bijsturen". Uit artikel 2.1 van de overeenkomst volgt voorts dat J SA bepaalt welke programma's door belanghebbende worden gemaakt en uit artikel 2.5, alsmede uit het door de gemachtigde ter zitting verklaarde, valt af te leiden dat J SA de producent van de programma's kiest, zij het in goed overleg met belanghebbende.

Uit artikel I van de Algemene Bepalingen van de omroep, welke in artikel 9.4 van voormelde overeenkomst van toepassing zijn verklaard, valt voorts af te leiden dat J SA een vetorecht heeft over inhoudelijke zaken.

In artikel III van die Algemene Bepalingen is vermeld dat J SA het recht heeft wijzigingen aan te brengen in teksten of ontwerpen, zelfs zonder overleg met belanghebbende in het geval van bijvoorbeeld tijdsdwang in verband met uitzending en in artikel V staat dat aanwijzingen van omroepfunctionarissen nauwkeurig moeten worden opgevolgd.

5.6.2. De onder 5.6.1. vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samen-hang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat J SA uiteindelijk de beslissende stem heeft met betrekking tot de productie en inhoud van de programma's. Het Hof komt dan ook tot het oordeel dat voor het onderhavige tijdvak sprake is van een gezagsverhouding tussen J SA en belanghebbende. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat zij een grote vrijheid heeft in de opzet en uitvoering van de programma's en dat J SA in de dagelijkse gang van zaken vermoedelijk weinig - en misschien zelfs bijna geen - gebruik zal maken van de mogelijkheid om haar gezag uit te oefenen. Een en ander neemt echter niet weg dat J SA, gelet op de artikelen in de overeenkomst en in de Algemene Bepalingen als hiervoor genoemd, de bevoegdheid heeft gezag uit te oefenen met betrekking tot onder meer de inhoud en de vorm van de werkzaamheden die belanghebbende voor J SA verricht. De omstandig-heid dat door contractspartijen wordt ontkend dat een arbeidsrechtelijke gezagsverhouding bestaat is in deze niet van doorslaggevend belang.

5.7. Gelet op al het vorenstaande komt het Hof tot de slotsom dat in het litigieuze tijdvak sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen belanghebbende en J SA. Hetgeen door de gemachtigde overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

5.8. Op grond van het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur. Het beroep moet worden verworpen.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 12 februari 2003 door mr. Faase, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm kan slechts geschieden na toestemming van het Hof.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.