Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2003, AF5964, 02/03058 PV

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2003, AF5964, 02/03058 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 maart 2003
Datum publicatie
19 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF5964
Zaaknummer
02/03058 PV

Inhoudsindicatie

Ingevolge artikel 46, aanhef en derde lid, onderdeel b, van de Wet IB worden als kosten ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt uitgaven voor extra gezinshulp, mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden. Artikel 10b van de Uitv. reg. Wet IB bepaalt dat de uitgaven voor gezinshulp als bedoeld in voornoemd artikel van de Wet IB slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Van deze nadere regelgeving kan naar ’s Hofs oordeel niet worden gezegd dat die het kader van het wetsartikel waarop deze berust, te buiten gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur, gedagtekend 21 maart 2002, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.

Het beroep is behandeld ter zitting van 20 februari 2003.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Voor het jaar 2000 heeft belanghebbende, geboren in 1948 en ongehuwd, door middel van een P-biljet aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 34.103. De inspecteur heeft tijdens de aanslagregeling dit belastbare inkomen gecorrigeerd door de geclaimde buitengewone lasten ten bedrage van ƒ 2.250 ter zake van extra kosten gezinshulp niet te accepteren. Het belastbare inkomen is door de inspecteur vastgesteld op ƒ 36.353.

2. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende alsnog recht heeft op een hogere buitengewone lastenaftrek voor uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden en met name in verband met kosten van extra hulp in de huishouding. Niet in geschil is dat belanghebbende, die visueel is gehandicapt, de kosten ter zake van de extra gezinshulp als bedoeld in artikel 46, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB) feitelijk heeft gemaakt en dat geen facturen met naam en adres van een hulp zijn overgelegd.

3. Belanghebbende stelt dat de kosten van ƒ 2.250 alsnog in aftrek kunnen worden gebracht en voert hiertoe het volgende aan. Sinds 1997 stelt artikel 10b van de Uitvoeringregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: Uitv. reg. Wet IB) als voorwaarde dat de kosten van een huishoudelijke hulp pas in aanmerking kunnen worden genomen indien deze kunnen worden aangetoond door middel van gedagtekende facturen, waarop duidelijk naam en adres van de hulp worden vermeld. Vóór 1997 heeft belanghebbende de kosten ter zake van de huishoudelijke hulp kunnen aftrekken door een getekende verklaring van de huishoudelijke hulp over te leggen. De consequentie dat deze verklaring, na voornoemde wetswijziging, niet langer afdoende is om deze kosten in aftrek te kunnen brengen, is volgens belanghebbende onredelijk. Volgens belanghebbende is de wetgever door de bewijslast van de belastingplichtigen op deze wijze te verzwaren buiten zijn bevoegdheid getreden. De inspecteur zou voornoemde litigieuze bepaling daarom niet mogen hanteren.

4. De inspecteur betwist het standpunt van belanghebbende en voert daartoe aan dat hij handelt overeenkomstig de wettelijke voorschriften door overlegging te verlangen van gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld.

5. Ingevolge artikel 46, aanhef en derde lid, onderdeel b, van de Wet IB worden als kosten ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt uitgaven voor extra gezinshulp, mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden. Anders dan belanghebbende wellicht meent, staat het de wetgever vrij de vereisten waaraan bepaalde uitgaven moeten voldoen om voor aftrek in aanmerking te komen, aan te scherpen. Wel dient de te dezer zake getroffen ministeriële regeling het kader van voornoemd wetsartikel niet te buiten te gaan. Artikel 10b van de Uitv. reg. Wet IB bepaalt dat de uitgaven voor gezinshulp als bedoeld in voornoemd artikel van de Wet IB slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Van deze nadere regelgeving kan naar 's Hofs oordeel niet worden gezegd dat die het kader van het wetsartikel waarop deze berust, te buiten gaat.

6. Het overwogene onder 5 wordt niet anders, indien de ministeriële regeling tot gevolg heeft dat een huishoudelijke hulp in voorkomende gevallen de ontvangen beloning als arbeidsinkomen zal verantwoorden. In de regelgeving is evenwel niet te lezen, zoals belanghebbende kennelijk doet, dat deze ten doel heeft de burger "zwarte werksters" te laten opsporen en nog minder dat deze de burger tot taak geeft zulks te doen. Het Hof is overigens niet geroepen, zoals belanghebbende mogelijk voorstaat, de innerlijke waarde en billijkheid der wet te beoordelen. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, bepaalt dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.

7. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 6 maart 2003 door mr. Dutmer lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.