Gerechtshof Amsterdam, 24-01-2003, AF6355, 00/3746
Gerechtshof Amsterdam, 24-01-2003, AF6355, 00/3746
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 24 januari 2003
- Datum publicatie
- 26 maart 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6355
- Zaaknummer
- 00/3746
Inhoudsindicatie
Bij gering waterverbruik heft de gemeente Utrecht vast bedrag van eigenaren (rioolaansluitrecht). Van ‘grootlozers’ wordt rioolafvoerrecht geheven naar aantal kubieke meters afvalwater. Toedeling van rioleringskosten aan eigenaars- en gebruikersheffing in casu op geoorloofde wijze. Kostenramingen door het Hof aanvaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op de beroepen van X N.V. te Utrecht, belanghebbende,
tegen
zes uitspraken van de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente Utrecht, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende zijn ter griffie beroepschriften ontvangen op 2 november 2000 (kenmer-ken 00/03746 t/m 00/03749), op 9 januari 2001 (kenmerk 01/00164) en op 15 maart 2001 (kenmerk 01/00881), ingediend door (..).
De beroepen zijn gericht tegen de uitspraken van verweerder, gedagtekend 26 september 2000, 29 november 2000 en 15 februari 2001, waarbij de na te melden aan belanghebbende opgelegde aanslagen rioolrecht grootverbruik zijn gehandhaafd.
De beroepen strekken tot vernietiging van de uitspraken van verweerder en tot vernietiging van de aanslagen.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraken.
(..)
Op verzoek van belanghebbende zijn de vorenvermelde zes zaken gevoegd.
(..)
2. De Verordeningen
De Verordeningen Rioolrechten 1996 t/m 2000 van de gemeente Utrecht, welke blijkens de gedingstukken alle op juiste wijze zijn tot stand gekomen en bekendgemaakt, luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
2.1. Verordening 1996:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam rioolrechten wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeente-lijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van de heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a., wordt geheven per eigendom, met dien verstande dat meer dan één eigendom in één aanslag kan worden begrepen.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b., wordt geheven naar het aantal m³ afvalwater voor zover dit uitgaat boven 500 m³ afvalwater welke in één jaar vanuit een eigendom wordt afgevoerd. (…)
Artikel 5 Tarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a., bedraagt per eigendom ƒ 229,-- per jaar.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b., bedraagt, na toepassing van artikel 4, tweede lid, voor elke volle eenheid van één m³ afvalwater:
a. ƒ 1,40 per eenheid van 0 tot en met 50.000 m³ afvalwater;
b. (…)
2.2. Verordening 1997:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam rioolrechten wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van de heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a, wordt geheven per eigendom, met dien verstande dat meer dan één eigendom in één aanslag kan worden begrepen.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b., wordt geheven naar het aantal m³ afvalwater voor zover dit uitgaat boven 500 m³ afvalwater welke in één jaar vanuit een eigendom wordt afgevoerd. (…)
Artikel 5 Tarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a., bedraagt per eigendom ƒ 235,-- per jaar.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b, bedraagt, na toepassing van artikel 4, tweede en derde lid, voor elke volle eenheid van één m³ afvalwater:
a. ƒ 1,43 per eenheid van 0 tot en met 50.000 m³ afvalwater;
b. (…)
2.3. Verordening 1998:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolrechten" wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering; en
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeente-lijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a., wordt geheven per eigendom.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b., wordt geheven naar het aantal m³ afvalwater voor zover dit uitgaat boven de 500 m³ afvalwater dat in één jaar vanuit een eigendom wordt afgevoerd. (…)
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a, bedraagt per eigendom ƒ 243,-- per jaar.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b., bedraagt, na toepassing van artikel 4, tweede en derde lid, voor elke volle eenheid van één kubieke meter afvalwater:
a. ƒ 1,47 per eenheid van 0 tot en met 50.000 m³ afvalwater;
b. (…)
2.4. Verordening 1999:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolrechten" worden geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering; en
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeente-lijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a., wordt geheven per eigendom.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b., wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater voor zover dit uitgaat boven de 250 m³ afvalwater dat in één jaar vanuit een eigendom wordt afgevoerd. (…)
Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a., bedraagt per eigendom ƒ 250,-- per jaar.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b., bedraagt, na toepassing van artikel 4, tweede en derde lid, voor elke volle eenheid van één kubieke meter afvalwater:
a. ƒ 1,59 per eenheid van 0 tot en met 50.000 m³ afvalwater;
b. (…)
2.5. Verordening 2000:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam rioolrechten wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeente-lijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a, wordt geheven per eigendom.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater voor zover dit uitgaat boven de 250 kubieke meters afvalwater dat in één jaar vanuit een eigendom wordt afge-voerd. (…)
Artikel 7 Belastingtarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter a, bedraagt per eigendom NLG 258,00 per jaar.
2. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter b, bedraagt, na toepassing van artikel 4, tweede en derde lid, voor elke volle eenheid van één kubieke meter afvalwater:
a. NLG 1,67 per eenheid van 0 tot en met 50.000 kubieke meter afvalwater;
b. (…)
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Aan belanghebbende zijn als gebruiker van eigendommen van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, de navolgende aanslagen 'riool-recht grootverbruik' opgelegd:
Hofkenmerk jaar object(en) heffings-
grondslag (m³) bedrag (in NLG)
00/03746
1996 a-weg 1 4.272 5.980,00
00/03747
1996 b-weg 1 32.420 45.388,00
00/03748
1997 a-weg 1
b-weg 1
lokatie: + c-weg 1 3.451
38.646 4.934,00
55.263,00
60.197,00
01/00164
1998 a-weg 1
b-weg 1
lokatie: + c-weg 1 2.872
32.628 4.221,00
47.963,00
52.184,00
00/03749
1999 c-weg 1
lokatie: + c-weg 1 2.020 3.211,00
01/00881
2000 c-weg 1 2.927 4.888,00
3.2. De gemeente Utrecht heft zowel een rioolaansluitrecht (van eigenaren) als een riool-afvoerrecht (van gebruikers). Inzake de verdeling van de rioleringskosten over de eigenaren en de gebruikers heeft de Hoge Raad geoordeeld in zijn arresten van 21 juni 2000, nr. 34 633 (inzake het jaar 1995), gepubliceerd in BNB 2000/273. Inzake het jaar 1996 heeft de Hoge Raad op 27 september 2000 onder rolnummer 35 200 in gelijke zin beslist. Een kopie van laatstgenoemd arrest behoort tot de gedingstukken.
3.3. Verweerder heeft kostenverdeelstaten voor de jaren 1996 t/m 2000 overgelegd waarin de geraamde rioleringskosten en de geraamde opbrengsten als volgt zijn opgenomen (voor het jaar 1999 na eliminering van de post straatvernieuwing na rioolaanleg, conform bijlage 7 bij het schrijven van verweerder d.d. 4 maart 2002 - blz. 364 van de gemeentebegroting):
jaar begrote kosten /
opbrengsten kosten / opbrengsten aansluitrecht kosten / opbrengsten afvoerrecht kostendek-king afvoer-recht
1996 28.696.000 /
28.314.000 24.420.423/ 24.230.694 4.275.577 /
4.083.306
95,5%
1997
29.520.000 /
29.252.833 25.099.624 /
25.061.162 4.520.376 /
4.191.671
92,7%
1998
30.703.420 /
30.460.810 26.243.662 /
26.176.676 4.459.758 /
4.284.134
96,1%
1999
31.606.326 /
31.575.554 26.909.816 /
26.905.275 4.696.510 /
4.670.279
99,44%
2000
33.278.170
33.151.732 27.941.362 /
27.842.483 5.336.808 /
5.309.249
99,48%
3.4. Bij de toedeling van kosten aan het aansluitrecht respectievelijk het afvoerrecht zijn de kapitaallasten volledig toegerekend aan het rioolaansluitingsrecht. Van de variabele kosten is een gedeelte eveneens volledig toegerekend aan het rioolaansluitingsrecht. De overige varia-bele kosten zijn naar rato van de geraamde hoeveelheid afvalwater in m³ voor 79,6% (in 1999: 80,4%) toegerekend aan de 'kleinverbruikers', van wie rioolaansluitingsrecht wordt geheven, en voor 20,4% (in 1999: 19,6%) aan 'grootverbruikers', van wie rioolafvoerrecht wordt gehe-ven.
De kosten van 'vernieuwing/sanering riolen' zijn naar rato van de zgn. piekbelasting voor 69% (1999: 70%) toegerekend aan het rioolaansluitrecht ('kleinverbruikers') en voor 31% (1999: 30%) aan het rioolafvoerrecht ('grootverbruikers').
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil:
4.1. Is het geoorloofd om enkel de 'grootverbruikers' (gebruikers die meer dan 500 m³ res-pectievelijk 250 m³ afvalwater lozen) in de heffing van het rioolafvoerrecht te betrekken.
4.2. Heeft de gemeente onder de geraamde lasten uitgaven gerangschikt die niet of slechts zijdelings met de riolering samenhangen, althans ten onrechte tot de lasten van het riool-afvoerrecht zijn gerekend, ten gevolge waarvan de geraamde baten van het afvoerrecht de ge-raamde lasten ter zake overtreffen.
4.3. Is de gemeente in zijn uitspraken op de bezwaarschriften voldoende ingegaan op de grie-ven van belanghebbende.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. Indien een gemeente, zoals in het onderhavige geval, naast elkaar de eigenaar en de ge-bruiker in de heffing van rioolrecht betrekt, ligt het in de rede dat, aangezien de mate van het genot voor de eigenaar ten opzichte van dat voor de gebruiker moeilijk is te kwantificeren, de gemeente een zekere vrijheid heeft bij de beantwoording van de vraag welk deel van de riole-ringskosten zij wil dekken door middel van een eigenaarsheffing en welk deel door middel van een gebruikersheffing.
6.1.2. In casu heeft de gemeente de lasten van het rioolstelsel over de belastingplichtigen voor het aansluit- en het afvoerrecht verdeeld op de wijze als onder 3.4. samengevat is weergege-ven. De daaraan ten grondslag liggende ramingen van de hoeveelheid afvalwater die door 'kleinverbruikers' respectievelijk 'grootverbruikers' wordt geloosd, zijn door belanghebbende niet, althans niet voldoende gemotiveerd bestreden. Evenmin heeft belanghebbende gemoti-veerd bestreden dat de verdeling naar de geraamde hoeveelheid afvalwater in m³ per uur ( de 'piekbelasting') onjuist is bepaald.
Naar 's Hofs oordeel heeft de gemeente de aan het gebruik van de gemeentelijke riolering toe te rekenen kosten aldus op redelijke wijze verdeeld over de belastingplichtigen voor het riool-aansluitrecht (de 'kleinverbruikers') en de belastingplichtigen voor het rioolafvoerrecht (de 'grootverbruikers').
6.1.3. De eigenaren van eigendommen van waaruit jaarlijks een beperkte hoeveelheid afval-water wordt geloosd, worden op forfaitaire wijze naar een vast tarief met rioolrecht belast. In dat tarief zijn op de geschetste wijze de kosten wegens het lozen van maximaal 500 m³ (in 1999 en 2000: 250 m³) afvalwater opgenomen.
De stelling van belanghebbende dat de 'grootlozers' opdraaien voor de kosten van het feitelijk gebruik, berust dan ook op onjuiste gronden en wordt daarom verworpen.
6.1.4. Van een onredelijke of willekeurige verdeling van de kosten van het feitelijk gebruik van de riolering kan gelet op het vorenoverwogene niet worden gesproken.
De omstandigheid dat een (groot) deel van de kosten van het feitelijk gebruik, namelijk het deel dat aan het lozen van maximaal 500 m³ (in 1999 en 2000: 250 m³) is toegerekend, ten titel van rioolaansluitingsrecht wordt geheven van de eigenaren en niet van de gebruikers, doet daaraan niet af.
Kennelijk ziet belanghebbende over het hoofd dat zij ook zelf, door het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Verordeningen, voor de eerste 500 m³ (respectievelijk 250 m³) geloosd afvalwater niet in de onderwerpelijke heffing van het rioolafvoerrecht wordt betrokken.
Van het twee maal opnemen van dezelfde lasten, zowel bij het aansluitrecht als bij het afvoer-recht van grootverbruikers, zoals belanghebbende stelt, is geen sprake.
6.2.1. De hiervoor reeds vermelde zekere vrijheid van de gemeente bij de toedeling van uitga-ven aan eigenaars- en gebruikersheffingen betekent niet dat zij is ontheven van de plicht - met het oog op de toetsing of de geraamde opbrengst van elk van de heffingen niet uitgaat boven de geraamde uitgaven terzake - op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door elk van de heffingen beoogt te dekken. Die vrijheid betekent evenmin dat zij kosten die niet of slechts zijdelings met de riolering samenhangen, door middel van een riool-recht mag dekken.
6.2.2. Met de overgelegde kostenverdeelstaten en de bijlagen bij de gemeentebegrotingen heeft verweerder naar 's Hofs oordeel een controleerbaar overzicht verstrekt van de uitgaven welke aan het rioolaansluitingsrecht respectievelijk het rioolafvoerrecht zijn toegedeeld. Daarbij is de gemeente, zoals hiervoor reeds overwogen, uitgegaan van een redelijke wijze van verdeling van de uitgaven over de beide heffingen.
6.2.3. Belanghebbende betoogt dat de gemeente onder de geraamde lasten ten onrechte be-paalde uitgaven heeft gerangschikt omdat deze niet of slechts zijdelings met de riolering sa-menhangen. Zij wijst daartoe op de navolgende posten: wijkgericht werken (alleen in 1996), straatvernieuwing na rioolaanleg, waterhuishouding, advisering bebouwingscommissie m.b.t. rioleringsaspecten, sturing en opdrachtgeving en onderzoek grondwaterstanden.
6.2.4. Vooreerst zij dienaangaande opgemerkt dat het hier gaat om een raming van de kosten in een komend jaar, hetwelk ertoe noopt om uit te gaan van (uiteraard: redelijke) schattingen van de te maken kosten.
6.2.5. Inzake de post 'onderzoek grondwaterstanden' heeft verweerder gesteld dat minder dan 10% van de kosten aan de rioleringskosten zijn toegerekend en dat een dergelijk gedeelte is toe te rekenen aan onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van de riolering. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat de registratie van grondwaterstanden mede wordt gedaan om gege-vens te verzamelen ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden aan de riolering, te weten het berekenen van alsdan noodzakelijke grondwaterstandverlagingen en het bewaken van risico's van fundering van panden en uitdroging van de bodem tijdens werkzaamheden. Het Hof aanvaardt dit betoog, waaruit voortvloeit dat te dezen zich een andere situatie voor-doet dan die waarvan sprake was in HR 31 maart 1999, nr. 33 427, BNB 1999/221, waarin kennelijk alle zodanige kosten aan de rioleringskosten waren toebedeeld, dan wel het verband tussen die kosten en het instandhouden van een rioleringsnet niet was beargumenteerd en niet was komen vast te staan.
6.2.6. De post 'straatvernieuwing na rioolaanleg' omvat volgens verweerder enkel de kosten van straatvernieuwing na rioleringswerkzaamheden onder een in goede staat verkerend weg-gedeelte. Als zodanig is in de kostenverdeelstaat voor 1996 een bedrag van ƒ 597.000 opge-nomen, waarvan aan de kosten afvoerrecht ƒ 121.726 is toegerekend. In 1997 en 1998 is ƒ 260.000 opgenomen, waarvan ƒ 53.013 aan het afvoerrecht is toegerekend.
Het Hof acht aannemelijk dat zodanige kosten uitsluitend door het werk aan een riolering kunnen worden opgeroepen en in de praktijk ook worden opgeroepen en acht de terzake ge-raamde kosten, mede gelet op de door verweerder gemaakte berekeningen, voldoende aanne-melijk gemaakt.
Daaraan doet met name niet af dat in latere jaren voor een andere wijze van begroting en fi-nanciering is gekozen.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat met de onderwerpelijke kosten van straatvernieuwing na rioolaanleg enkel rekening mag worden gehouden voorzover het kosten betreft die door calamiteiten in het rioolstelsel zijn opgeroepen.
6.2.7. Met de post 'advisering bebouwingscommissie m.b.t. rioleringsaspecten', ook wel ge-noemd 'bestuurshulp riolering' en 'bestuursadvisering rioleringsaspecten bouwvergunning' wordt volgens verweerder gedoeld op de werkzaamheden die in het kader van de beoordeling van bouwvergunningen worden verricht wegens onderzoek naar rioleringsaspecten. Aan de totale rioleringskosten (respectievelijk de kosten van rioolafvoerrecht) zijn terzake voor de jaren 1996 t/m 2000 bedragen toegerekend van achtereenvolgens ƒ 99.000 (ƒ 20.186), ƒ 100.000 (ƒ 20.390), ƒ 120.000 (ƒ 24.486), ƒ 120.000) ƒ 23.550 en ƒ 175.000 (ƒ 35.700).
Het Hof acht, mede gelet op de toelichtingen van verweerder, aannemelijk dat bij de beoorde-ling van bouwplannen tevens aandacht moet worden besteed aan de aansluiting op de riolering en de dimensionering van rioolbuizen en dat de daartoe gemaakte raming van kosten redelijk is.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat deze kosten dwingend moeten worden doorberekend aan de aanvragers van bouwvergunningen.
6.2.8. De post 'sturing en opdrachtgeving', voor de jaren 1999 en 2000 nader onderverdeeld, is eveneens door verweerder op aannemelijke wijze toegelicht onder verwijzing naar onder meer de verschillende werkzaamheden als planning en programmering van de uitvoering van rioleringswerken, interne en externe opdrachtgeving en doorbelasting van kosten van heffing en invordering van rioolrechten.
6.2.9. Voorts zijn in de kostenverdeelstaten opgenomen de post 'bestuurshulp waterhuishou-ding' (1996 t/m 1998 ƒ 39.000; in 1999: 'bestuursadvisering waterhuishouding' ad ƒ 40.000 en in 2000 onderdeel van bestuurshulp/detachering/RIONED ad ƒ 119.000), alsmede de pos-ten 'onderhoud peilbeheer' (variërend tussen ƒ 62.000 en ƒ 83.000). Dienaangaande heeft verweerder uiteengezet dat het gaat om de kosten voor het onderhoud van de in gemeentelijk beheer gebleven zgn. tertiaire watergangen, de kleine verversingsgemalen daarin en de kosten voor het onderhoud van gemeentelijke drainagesystemen en dat de kosten betrekking hebben op de beheerstaken van doorspoelings- en verversingsactiviteiten van de gemeentelijke open-bare wateren, die een onderdeel van het gemeenteriool zijn. Mede gelet op de betrekkelijk geringe hoogte van de desbetreffende bedragen heeft het Hof geen reden eraan te twijfelen dat een redelijke schatting is gemaakt van de desbetreffende kosten en dat deze kosten op de rio-lering betrekking hebben.
6.2.10. Enkel in 1996 is een post wijkgericht werken van ƒ 100.000 (waarvan aan het afvoer-recht toegerekend ƒ 20.390) tot de rioleringkosten gerekend. Gelet op het ruime verschil tus-sen de geraamde kosten afvoerrecht (ƒ 4.275.577) en de geraamde opbrengsten afvoerrecht (ƒ 4.083.306) behoeft deze post geen nader onderzoek. Immers, indien deze post ten onrechte onder de rioleringskosten zou zijn begrepen, zouden de geraamde baten nog verre bij de ge-raamde lasten achterblijven.
6.2.10. De slotsom luidt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de geraam-de lasten van het afvoerrecht voldoende met de riolering samenhangen (behoudens de kosten van wijkgericht werken, waaromtrent een oordeel achterwege kan blijven) en dat van een li-mietoverschrijding geen sprake is.
6.3. Belanghebbende klaagt tenslotte over de te summiere motivering van de uitspraken op de bezwaarschriften. Het Hof deelt die opvatting niet, nog daargelaten dat de loop van een belas-tingprocedure meebrengt dat een zodanige gebrekkige motivering in de beroepsfase mag wor-den hersteld, mits belanghebbende daardoor niet in zijn procespositie wordt geschaad, hetwelk in casu naar 's Hofs oordeel niet het geval is.
In de uitspraken is verweerder, mede onder bijvoeging van het arrest Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 34 632, ruimschoots ingegaan op belanghebbendes primaire stelling en heeft hij onder verwijzing naar een eveneens bijgevoegde uitspraak van Hof Amsterdam ook de (summiere) stelling inzake de veronderstelde limietoverschrijding voldoende weerlegd. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals belanghebbende stelt, kan aldus niet worden gesproken, nog daargelaten welke gevolgen daaraan in deze procedure zouden moeten worden verbonden.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich, mede gelet op hetgeen onder 6.3. is overwogen, geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart de beroepen ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 24 januari 2003 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum in het open-baar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.