Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2003, AF6356, 01/00133 PV
Gerechtshof Amsterdam, 20-03-2003, AF6356, 01/00133 PV
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 maart 2003
- Datum publicatie
- 26 maart 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6356
- Zaaknummer
- 01/00133 PV
Inhoudsindicatie
Op grond van het bepaalde in artikel 24 van de Awr staat bezwaar staat niet open tegen een aangifte, zonder dat sprake is van betaling van de aangegeven belasting.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de inspecteur) te Assen, gedagtekend 1 december 2000, op het bezwaar van belanghebbende inzake de verfijnde mineralenheffing en de bestemmingsheffing over het jaar 1998.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 maart 2003, gelijktijdig met het beroep van belanghebbende betreffende dezelfde heffingen over het jaar 1999 dat bij het Hof is geadministreerd onder nummer 01/00875.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de bestemmingsheffing;
- vernietigt de bestreden uitspraak met betrekking tot deze heffing;
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar met betrekking tot de bestemmingsheffing;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op de verfijnde mineralenheffing;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 115, te betalen door de Staat; en
- gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 27,23 (f 60) aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende heeft een bedrijf met vleesvarkens. Hij bezit 4 ha grasland. In 1998 is er mengvoer en ruwvoer aangevoerd, zijn er dieren aangevoerd en zijn er dierlijke meststoffen en dieren afgevoerd.
2. Op 14 januari 1999 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de verfijnde mineralenheffingen (fosfaat- en stikstofheffing) en de bestemmingsheffing over 1998. De inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende op 25 augustus 1999 ontvangen. In de verzamelstaat op pagina 1 van het aangifteformulier heeft belanghebbende aangegeven dat hij geen fosfaat- en stikstofheffing verschuldigd is ("f 0,-") en dat de bestemmingsheffing die hij verschuldigd is f 400 bedraagt.
3. In een geschrift van 20 augustus 1999 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 2 genoemde heffingen. Op diezelfde datum heeft hij verzocht om uitstel van betaling voor het aangegeven bedrag van f 400.
Belanghebbende heeft tot aan de mondelinge behandeling van het beroep geen bedragen over 1998 voldaan.
4. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen de verfijnde mineralenheffing en heeft hij het bezwaar tegen de bestemmingsheffing ongegrond verklaard.
5. In het verweerschrift schrijft de inspecteur onder meer het volgende:
9. Omdat er geen bedrag voor de bestemmingsheffing is voldaan zou strikte toepassing van het bepaalde in de Awr ertoe moeten leiden dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen deze heffing. De inspecteur heeft echter weloverwogen er van afgezien belanghebbende om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
10. De inspecteur hanteert bij de bepaling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift als het onderhavige namelijk als vaste beleidslijn dat een verzoek om een betalingsregeling (inclusief het verzoek om uitstel van betaling) wordt aangemerkt als een betaling. De ontvanger verleent in de regel het gevraagde uitstel voor het betwiste bedrag of biedt een betalingsregeling aan. (…)
11. Aan deze beleidslijn liggen proceseconomische redenen aan ten grondslag. Wordt een belanghebbende wegens het niet hebben voldaan van een bedrag niet-ontvankelijk verklaard, dan is de kans aanwezig dat alsnog het verschuldigde of een deel van het verschuldigde bedrag wordt voldaan, waarna opnieuw een bezwaarschrift kan worden ingediend. Ter kanalisering van procedures heeft de inspecteur ervoor gekozen om de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift niet te laten afhangen van de voldoening indien om een betalingsregeling c.q. uitstel van betaling is verzocht.
12. Omdat er geen heffing is betaald (en ook niet is verschuldigd) voor de fosfaat- en stikstofheffing en hij (hof: belanghebbende) niet verzocht heeft om uitstel van betaling heeft belanghebbende geen mogelijk om gebruik te maken van artikel 24 Awr. Omdat ook anderszins gelet op het gesloten bezwarensysteem in de Awr (artikel 23, eerste lid Awr) geen sprake is van een voor bezwaar vatbaar beschikking is het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening van de fosfaat- en stikstofheffing naar de mening van de inspecteur terecht niet ontvankelijk verklaard.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur het Hof gewezen op een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden waarin enige belanghebbende de verschuldigde heffingen ook niet had voldaan en waarin dit Hof tot het oordeel kwam dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar (uitspraak van 30 november 2002, 184/01, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN nummer LJN AF2749).
6. In geschil is:
- of en tot welk bedrag belanghebbende over 1998 bestemmingsheffing verschuldigd is, en
- of de verfijnde mineralenheffingen terecht en op de juiste wijze geheven worden.
Met betrekking tot de bestemmingsheffing
7. Artikel 35 en 37 van de Meststoffenwet (tekst 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999) luiden als volgt:
Art. 35. 1. Ter zake van het produceren van dierlijke meststoffen wordt een bestemmingsheffing geheven van iedere persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert.
2. De opbrengst van de heffing is bestemd voor de bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van deze wet.
Art. 37. De heffing wordt verschuldigd op het moment van produceren van dierlijke meststoffen. Zij moet na afloop van het kalenderjaar op aangifte worden voldaan.
Gelet op het ingevolge artikel 23 en 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bestaande gesloten systeem van rechtsmiddelen, is alleen bezwaar mogelijk tegen belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, alsmede tegen het bedrag dat als belasting door belanghebbende op aangifte is voldaan of afgedragen, dan wel van hem is ingehouden. Naar het oordeel van het Hof brengen genoemde artikelen van de Awr in de onderhavige situatie, waarin de inspecteur geen voor bezwaar vatbare beschikking genomen heeft en door belanghebbende geen belasting is voldaan, met zich mee dat belanghebbende niet in zijn bezwaar kan worden ontvangen. De uitspraak van de inspecteur, waarbij hij er om beleidsmatige en/of proceseconomische redenen van heeft afgezien belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar, is derhalve onjuist. Het Hof zal het verzuim van de inspecteur herstellen door de uitspraak te vernietigen en belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar tegen de bestemmingsheffing. Dit betekent dat in deze zaak een onderzoek naar de juistheid van belanghebbendes grieven tegen de bestemmingsheffing 1998 niet aan de orde kan komen.
8. Ten overvloede merkt het Hof nog op dat proceseconomische redenen een inbreuk op het wettelijke systeem niet wettigen nu een dergelijke inbreuk zou kunnen leiden tot behandeling van de inhoudelijke bezwaren van belanghebbende tegen het enkel doen van aangifte en deze bezwaren tevens aan de orde zouden kunnen komen na daadwerkelijke betaling van het aangegeven bedrag. Dit klemt te meer nu de behandeling van zijn inhoudelijke bezwaren tevens aan de orde kunnen komen tegen de door de inspecteur inmiddels opgelegde naheffingsaanslag, waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt.
Met betrekking tot de verfijnde mineralenheffingen
9. De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren tegen de verfijnde mineralenheffingen niet ontvankelijk verklaard, omdat - aldus de inspecteur - er blijkens de aangifte geen fosfaat- of stikstofheffing verschuldigd is, er terzake geen betaling is ontvangen en er ook geen uitstel van betaling is aangevraagd.
10. Nu met betrekking tot deze heffingen ingevolge artikel 28 van de Meststoffenwet eveneens sprake is van voldoening op aangifte, de inspecteur geen voor bezwaar vatbare beschikking genomen heeft en door belanghebbende geen belasting is voldaan, is, gelet op rechtsoverweging 7, het Hof met betrekking tot het beroep betreffende de verfijnde mineralenheffingen van oordeel dat belanghebbendes bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Alleen al om deze reden kunnen belanghebbendes overige bezwaren tegen deze heffingen door het Hof niet inhoudelijk beoordeeld worden.
Ten overvloede merkt het Hof nog op dat de inspecteur geen naheffingsaanslag mineralenheffing heeft opgelegd en heeft gesteld dat belanghebbende ook geen heffing verschuldigd is.
11. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking reis- en verletkosten die belanghebbende heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. Het Hof stelt deze in goede justitie vast op € 115, te weten € 15 voor reiskosten (tweede klasse van het openbaar vervoer) en € 100 voor verletkosten (4 uren ad € 25). Het bedrag van € 115 heeft tevens betrekking op de beroepszaak van belanghebbende die bij het Hof is geadministreerd onder nummer 01/00875. In die zaak heeft het Hof belanghebbende geen afzonderlijke proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak is gedaan op 20 maart 2003 door mrs. Boersma, voorzitter, Goes en Emmerig, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.