Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-04-2003, AF6955, 01/02098

Gerechtshof Amsterdam, 03-04-2003, AF6955, 01/02098

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 april 2003
Datum publicatie
7 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6955
Zaaknummer
01/02098

Inhoudsindicatie

Hof past art. 6:22 Awb toe omdat belanghebbende geen nadeel heeft ondervonden, nu iedere andere ambtenaar eveneens tot n.o. verklaring had moeten komen.

Art. 6:22 Awb + art. 10:3 Awb.

Uitspraak

rw

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Zesde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK OP VERZETSCHRIFT

1. Op 3 april 2002 is ter griffie van het Gerechtshof een verzetschrift ingekomen van X te Z, belanghebbende, ingediend door A te Q als gemachtigde. Het verzet is gericht tegen de ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het Hof gedane uitspraak, gedagtekend 25 februari 2002 en ter post bezorgd op 5 maart 2002.

2. Bij deze uitspraak heeft het Hof het beroep tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 22 mei 2001, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, bij welke uitspraak belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond verklaard. Het Hof heeft daarbij overwogen dat het bezwaar wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

3. Het verzet is behandeld ter zitting van 26 maart 2003. Ter zitting is verschenen gemachtigde alsmede de inspecteur. Gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt.

4.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (art. 6:7 Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking daarvan (art. 22j Awr). Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (art. 6:9 Awb).

4.2. Uit de stukken, waaronder het verweerschrift op het verzetschrift, is gebleken dat de aanslag is gedagtekend 18 november 1999. De bezwaartermijn eindigde zes weken na 18 november 1999, te weten 30 december 1999. Het tegen deze aanslag gerichte bezwaarschrift is ter inspectie ingekomen op 28 juni 2000. Op grond van de stukken is komen vast te staan dat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de bij artikel 6:7 van de Awb in verbinding met artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gestelde termijn van zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet.

4.3. De in artikel 6:7 Awb en artikel 22j, aanhef en onder a, Awr bepaalde termijn is dwingend voorgeschreven, zodat het de belastingrechter noch de inspecteur vrijstaat daarvan af te wijken, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Gemachtigde stelt in verzet en heeft ter zitting verklaard - voor zover hier van belang - dat indien een bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn het de inspecteur vrijstaat de aanslag in de ambtshalve sfeer te corrigeren. Voorts gaat gemachtigde inhoudelijk op de zaak in.

Naar het oordeel van het Hof heeft gemachtigde geen reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat gemachtigde niet in verzuim is geweest. Dat gemachtigde het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend is een omstandigheid die voor risico van belanghebbende komt. Overigens is niet aannemelijk geworden dat het bezwaarschrift, zij het te laat, is ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd.

4.4. Aan de omstandigheid dat - naar tussen partijen vaststaat - de uitspraak op bezwaar is gedaan door dezelfde ambtenaar die de aanslag heeft geregeld, gaat het Hof met toepassing van artikel 6:22 Awb voorbij. Weliswaar heeft de inspecteur niet voldaan aan het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, Awb, maar een andere ambtenaar zou niet tot een andere conclusie hebben kunnen komen dan dat de bezwaartermijn op 28 juni 2000 reeds was verstreken en zou, nu voorts niet is gebleken dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, het bezwaar evenzeer niet-ontvankelijk hebben moeten verklaren. Van de schending van artikel 10:3 Awb gestelde norm kan belanghebbende dus geen nadeel hebben ondervonden.

4.5. De inspecteur heeft ter zitting nog geconcludeerd tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht ad f 60,- (€ 27,23). Nu het Hof geen reden heeft voor een ander oordeel beslist het overeenkomstig voormelde conclusie van de inspecteur.

5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten acht het Hof geen termen aanwezig.

6. Beslissing:

Het Hof

- verklaart het verzet ongegrond, en

- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 3 april 2003 door mr. Den Boer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Cassatie:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.