Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2003, AF7662, 01/2830 PV

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2003, AF7662, 01/2830 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 april 2003
Datum publicatie
23 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF7662
Formele relaties
Zaaknummer
01/2830 PV

Inhoudsindicatie

Een culturele instelling heeft onder de tot 1 januari 2002 geldende tekst recht op teruggaaf van regulerende energiebelasting, ook zonder algemeen nut beogend te zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van de vereniging X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 1 augustus 2001 van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen Groningen (Team Energiepremies te Emmen), de inspecteur, betreffende de beslissing om belanghebbende geen teruggaaf regulerende energiebelasting te verlenen.

Het Hof heeft het beroep behandeld ter zitting van 27 maart 2003.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- gelast de inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf te verlenen van € 373,15;

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 204,20 (f 450) aan belanghebben-de te vergoeden, en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 6 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belangheb-bende te voldoen.

Gronden

1. Belanghebbende is opgericht op 2 mei 196* en haar statuten zijn goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 20 mei 196*. Het statutaire doel van belanghebbende is

a. haar leden in de gelegenheid stellen tot het onder deskundige leiding beoefenen en ontwikkelen van de creativiteit in de ruimste zin des woords als ontspanning en vrije tijdsbesteding;

b. door het houden van lezingen en exposities hiervoor belangstelling te wekken.

De statuten bevatten geen bepaling met betrekking tot de bestemming van een eventueel liquidatiesaldo.

Volgens het jaarverslag 2000 heeft belanghebbende ongeveer 260 leden die in werkgroepen actief zijn in de beeldende kunst. Belanghebbende geeft zes keer per jaar een ledenblad uit, organiseert een artotheek, tentoonstellingen (ook buiten het eigen gebouw), cursussen en workshops. Belanghebbende ontvangt een gemeentelijke subsidie.

1.2. Belanghebbende maakt gebruik van ateliers en expositieruimte in een voormalige school, eigendom van Stichting Y te Z. De Belastingdienst heeft deze stichting op 27 februari 1996 aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling, aangeduid in artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956. Het bestuur van de stichting bestaat uit leden en bestuursleden van belanghebbende.

1.3. ENECO energie heeft belanghebbende over het jaar 2000 een nota gezonden voor het verbruik van gas in het voormalige schoolgebouw. ENECO heeft daarbij f 1.399,67 (exclusief omzetbelasting) aan regulerende energiebelasting in rekening gebracht.

2. Belanghebbende heeft ter zitting nog verklaard dat Stichting Y in feite alle kosten van het pand betaalt en deze doorberekent aan belanghebbende; dat de kunstuitleen hoofdzakelijk eigen werken van de leden betreft; dat 80% van de deelnemers aan cursussen en workshops eigen leden betreft; dat de baten voor ongeveer 10% uit gemeentelijke subsidie bestaat; dat bij verkoop van een kunstwerk, belanghebbende en de maker elk een deel van het bedrag ontvangen.

De inspecteur heeft nog verklaard dat de ontvangst van subsidie geen reden is om aan te nemen dat belanghebbende het algemeen nut beoogt; dat de aanwijzing van Stichting Y als 24.4-instelling is ingetrokken omdat de stichting alleen een pand ter beschikking stelt; dat ook belanghebbende niet als zodanig valt aan te merken omdat belanghebbende veeleer actief is ten behoeve van de individuele leden.

3.1. Op grond van het bepaalde in artikel 36l, elfde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna Wbm, tekst 2000) is de teruggaafregeling van het zevende lid van overeenkomstige toepassing "op instellingen, die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard". De Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst 2000) bevat terzake in artikel 8ja een aantal uitvoeringsbepalingen.

3.2. De bewoordingen van artikel 36l, elfde lid, Wbm (tekst 2000) en artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 verschillen met betrekking tot de aard van de instellingen (onder meer) in die zin dat in artikel 36l het begrip "algemeen nut beogende instelling" niet voorkomt. Blijkens de voor 2000 geldende tekst van de Wbm kan een instelling dan ook een verzoek om teruggaaf doen indien er sprake is van een instelling met als doel het verrichten van activiteiten van culturele aard, los van de vraag of er sprake is van "algemeen nut beogen".

Eerst met ingang van 1 januari 2002 is de tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag in overeenstemming gebracht met de bewoordingen van artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956. Deze wetswijziging is in algemene termen aangekondigd in de zesde Nota van Wijzigingen bij het Belastingplan 2000 (Kamerstukken II 26 820, nummer 27). In dit kamerstuk is de voorgestelde oorspronkelijke tekst van artikel 36l, elfde lid, Wbm te vinden.

3.3. Blijkens de toelichting op artikel 8ja van de genoemde Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst 2000) kan in de praktijk worden aangesloten bij het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 en komt een instelling in aanmerking voor een teruggaaf indien zij zich kwalificeert of zich zou kunnen kwalificeren als een "24.4-instelling". Aan deze toelichting valt af te leiden dat een als zodanig te kwalificeren instelling in ieder geval in aanmerking kan komen voor een teruggaaf, zonder andere instellingen op voorhand uit te sluiten.

3.4. Belanghebbende richt zich blijkens de statuten met name op het bieden van mogelijkheden voor haar leden creatief bezig te zijn. Daartoe organiseert belanghebbende activiteiten waaraan hoofdzakelijk wordt deelgenomen door leden. Daarnaast wil belanghebbende door lezingen en exposities belangstelling wekken voor deze activiteiten. Zoals ter zitting naar voren is gekomen, vult belanghebbende dit doel met name in door exposities te houden van (met name) werken van haar leden terwijl de verkoopopbrengst mede aan de makers van werken ten goede komt. Ook de kunstuitleen heeft met name betrekking op werken van leden.

Verder blijkt uit de overgelegde resultatenrekening dat de baten van belanghebbende grotendeels afkomstig zijn uit contributies en andere bijdragen van leden en dat de lasten grotendeels betrekking hebben op de kosten van begeleiders van werkgroepen en cursussen. Naar belanghebbende ter zitting verklaarde nemen aan deze activiteiten hoofdzakelijk leden deel.

3.5. Onder de onder 3.4 genoemde omstandigheden valt belanghebbende naar 's Hofs oordeel niet aan te merken als een instelling die volgens de statutaire doelomschrijving en blijkens de feitelijke werkzaamheden primair het algemene belang, dan wel in gelijke mate het algemene belang en het particuliere belang van de leden dient. Het feit dat de gemeente subsidie verstrekt, wettigt de gedachte dat belanghebbende het algemene belang dient, doch niet dat daarvan in overwegende mate sprake is.

Blijkens de vanaf 1 januari 2002 geldende tekst van artikel 36l van de Wbm zou belanghebbende dan ook niet voor enige teruggaaf van regulerende energiebelasting in aanmerking komen.

3.6. De tot 1 januari 2002 geldende tekst van de Wbm stelt (voorzover thans van belang) slechts als criterium dat het statutaire doel van een instelling moet zijn dat er activiteiten zijn van culturele aard. Daarnaast bevat de genoemde uitvoeringsregeling de eis dat de feitelijke werkzaamheden hiermee overeenkomen. Het is in strijd met de aard van het belastingrecht af te wijken van de voor het jaar 2000 geldende tekst van de wettelijke regeling, te meer nu niet blijkt dat de wetgever met de wetswijziging heeft beoogd een codificatie te geven van de voordien geldende regeling.

Naar het oordeel van het Hof voldoet belanghebbende gelet op de onder 3.4 genoemde omstandigheden wel aan de voorwaarden voor een teruggaaf zoals deze golden in het jaar 2000: zowel statutair als feitelijk is er sprake van activiteiten van culturele aard. Voor dat jaar komt zij dan ook in aanmerking voor een teruggaaf en wel tot een bedrag van € 822,31, zijnde 50% van f 1.399,67 x 1,175.

4. Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de reiskosten van de penningmeester van belanghebbende (per openbaar vervoer) voor het bijwonen van de zitting, zijnde € 6. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld of aannemelijk geworden.

De uitspraak is gedaan op 10 april 2003 door mr. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.