Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2003, AF7664, 02/03635

Gerechtshof Amsterdam, 31-03-2003, AF7664, 02/03635

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 maart 2003
Datum publicatie
23 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF7664
Zaaknummer
02/03635

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een golfbaan. In geschil is of zij over bepaalde inkomsten omzetbelasting verschuldigd is naar het verlaagde tarief op grond van post b-14, onderdeel g, van de bij de Wet behorende Tabel I.

Het Hof oordeelt dat bij de door belanghebbende verrichte diensten niet de aspecten “vermaak” en “dagrecreatie” als genoemd in de tabelpost voorop staan doch dat het aspect “sport” centraal staat. Het verwerven, ontwikkelen en toepassen van vaardigheden op het gebied van golf overheersen bij de activiteiten van belanghebbende ten opzichte van het recreatieve aspect. Het Hof deelt voorts de opvatting van belanghebbende niet dat “het geven van gelegenheid tot sportbeoefening” valt onder het begrip “het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen”. Het verlaagde tarief is niet van toepassing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur te P.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 mei 2002, ingediend door gemachtigden en aangevuld bij brief van 17 juli 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 3 mei 2002, betreffende een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak vierde kwartaal 2001. Belanghebbende heeft over evenbedoeld tijdvak een verzoek om teruggaaf gedaan op de voet van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) tot een bedrag van ¦ 23.162. De inspecteur heeft deze teruggaaf bij beschikking, gedagtekend 22 februari 2002, verleend. Na bezwaar tegen de beschikking heeft de inspecteur deze gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de beschikking en, uiteindelijk, tot teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van in totaal ¦ 24.662.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

Ter zitting van 27 januari 2003 zijn verschenen gemachtigde van belang-heb-bende alsmede de inspecteur.

Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van belanghebbende met kenmerk 02/03633 en de beroepen van XE met kenmerk 02/03639 en 02/03636.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Bij de exploitatie van het golfterrein A zijn, voor zover hier van belang, twee rechtspersonen betrokken te weten belanghebbende en XE (hierna: de Exploitatie-maatschappij). Beide rechtspersonen zijn ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet.

2.2. Op het golfterrein A, een afgebakend terrein, bevinden zich een driving range, een putting green, een 9 holes baan en een 18 holes baan. Daarnaast liggen er diverse wandelpaden - voorzien van banken - op het terrein, en staan er bijzondere, weinig in Nederland voorkomende, bomen. De wandelpaden zijn vrij toegankelijk.

2.3. Op het terrein bevindt zich voorts een clubhuis waarin een restaurant, bar en golfshop zijn gevestigd. Het restaurant, de bar en de golfshop zijn verpacht aan derden. Naast het restaurant ligt een groot (circa 25 bij 25 meter) onoverdekt terras.

2.4. Belanghebbende is een rechtspersoon die zich blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Z en omstreken bezig houdt met het exploiteren van een driving range en het verrichten van andere werkzaamheden voor het creëren van gelegenheid om de golfsport te beoefenen en golfles te nemen, alsmede het verrichten van alle andere handelingen en werkzaamheden die in de ruimste zin van het woord hiermee verband houden. De Exploitatiemaatschappij is enig aandeelhouder van belanghebbende.

2.5. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Z en omstreken houdt de Exploitatiemaatschappij zich bezig met het beheren, verwerven, exploiteren en ter beschikking stellen van terreinen en opstallen ten behoeve van sport en recreatie, in het bijzonder ten behoeve van de golfsport. Enig aandeelhouder van de Exploitatiemaatschappij is XS (hierna: de Stichting).

2.6. De Stichting geeft certificaten van de aandelen uit. Aan het houden van een certificaat is de mogelijkheid verbonden om een speelrecht te verkrijgen. Niet-certificaathouders kunnen geen speelrecht verkrijgen. Het speelrecht houdt - voor zover hier van belang - in dat gebruik mag worden gemaakt van de driving range, de putting green, de 9 holes baan en de 18 holes baan.

2.7. Derden, niet zijnde speelgerechtigden, kunnen tegen betaling van een vergoeding gebruik maken van de hiervoor onder 2.6. genoemde banen. Afhankelijk van het type baan worden daarbij eisen gesteld aan de golfvaardigheid van de speler. Bij het gebruik van de driving range kunnen ballen gehuurd worden op een - tegen vergoeding te verkrijgen - zogeheten balkaart. Om gebruik te mogen maken in het weekend van de 18 holes baan is bovendien een uitnodiging en introductie van een speelgerechtigde vereist. Voorts bestaat de mogelijkheid in groepsverband zogeheten golf clinics te volgen.

2.8. De mogelijkheid bestaat golflessen te volgen. Vier golfinstructeurs verzorgen lessen en pachten in dit kader van belanghebbende voor de lesduur de driving range en de putting green. De golfinstructeurs brengen ter zake een vergoeding in rekening aan de klant.

2.9. Degenen die een speelrecht hebben verkregen kunnen lid worden van de XV (hierna: de Vereniging). Om lid te kunnen worden van de Vereniging dient men voorts minimaal in het bezit te zijn van een golfvaardigheidsbewijs. De ter zake van het lidmaatschap van de Vereniging verschuldigde contributie bedraagt € 150 per jaar. De Vereniging organiseert voor haar leden tal van activiteiten waaronder een golfcompetitie.

2.10. De inkomsten van belanghebbende bestaan uit de volgende componenten:

- entreegelden voor de driving range en putting green van niet speelgerechtigden, daaronder begrepen entreegelden voor golf clinics en pachtopbrengsten verkregen van de golfinstructeurs;

- opbrengsten van balkaarten;

- entreegelden voor de 9 holes baan;

- sponsorbijdragen.

2.11. De inkomsten van de Exploitatiemaatschappij bestaan uit de volgende componenten:

- opbrengsten van speelrechten;

- entreegelden voor de 18 holes baan;

- pachtgelden voor het clubhuis en de golfclub;

- sponsorbijdragen.

2.12. Over de bedragen die belanghebbende heeft ontvangen voor de entree voor de driving range en putting green, de verkoop van de balkaarten en de entree voor de 9 holes baan heeft zij omzetbelasting voldaan naar het algemene tarief.

3. Geschil

In geschil is of belanghebbende ter zake van de entreegelden voor de driving range en putting green, de opbrengsten van de balkaarten en de entreegelden voor de 9 holes baan omzetbelasting verschuldigd is naar het verlaagde tarief, gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet jo. post b-14, onderdeel g, van de bij de Wet behorende Tabel I, hetgeen belanghebbende stelt doch de inspecteur betwist .

Tussen partijen is niet in geschil dat ingeval het gelijk aan belanghebbende is een aanvullende teruggaaf van ¦ 1500 dient te worden verleend. Het totaal van de teruggaaf dient dan te worden vastgesteld op ¦ 24.662 (¦ 1500 + ¦ 23.162).

Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake van de door belanghebbende verrichte prestaties het bepaalde in artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet jo. artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Besluit) en de bij het Besluit behorende bijlage B, onderdeel b, aanhef en post 21 (tekst tot 1 januari 2002) toepassing mist aangezien belanghebbende winst beoogt.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding alsmede naar het proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

5.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de door belanghebbende gevraagde teruggaaf van omzetbelasting op de voet van artikel 17 van de Wet door de inspecteur bij beschikking, gedagtekend 22 februari 2002, is verleend. Partijen hebben voorts ter zitting verklaard dat het eveneens op 22 februari 2002 bij de inspecteur ingekomen bezwaarschrift geacht moet worden te zijn gericht tegen evengenoemde beschikking. Het Hof zal partijen hierin volgen. De inspecteur is er derhalve, gelet op artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, terecht van uitgegaan dat belanghebbende ontvankelijk was in haar bezwaar.

Met betrekking tot het geschil

5.2. Het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen valt op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet jo. post b-14, onderdeel g, van de bij de Wet behorende Tabel I, onder het verlaagde tarief.

5.3. Belanghebbende stelt dat haar activiteiten zijn aan te merken als het verlenen van toegang tot een attractiepark als hier bedoeld. Zij betoogt dat het karakter van vrijetijdsbesteding voorop staat en dat dientengevolge haar prestaties onder evenbedoelde post dienen te worden gerangschikt. Belanghebbende is voorts van mening dat in post b-3 van de bij de Wet behorende Tabel I, zoals deze post luidt met ingang van 1 januari 2002, slechts een species is opgenomen van de prestaties die worden genoemd in tabelpost b-14, onderdeel g, te weten prestaties op het gebied van vermaak en vrijetijdsbesteding. Ook reeds voor 1 januari 2002 is ter zake van het gelegenheid geven tot sportbeoefening derhalve, gelet op post b-14, onderdeel g, van de bij de Wet behorende Tabel I het verlaagde tarief van toepassing.

5.4. Het Hof kan belanghebbende in dit betoog niet volgen. Uit de vaststaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leidt het Hof af dat bij de door belanghebbende verrichte diensten niet de aspecten "vermaak" en "dagrecreatie" als genoemd in de onder 5.2. genoemde tabelpost voorop staan doch dat het aspect "sport" centraal staat. Het Hof acht aannemelijk dat bij de activiteiten van belanghebbende het verwerven, ontwikkelen en toepassen van vaardigheden op het gebied van golf - een activiteit die naar zijn aard is aan te merken als sport - overheersen ten opzichte van het recreatieve aspect. Aan de omstandigheid dat bij de beoefening van de golfsport veelal sprake zal zijn van vrijetijdsbesteding komt bij deze beoordeling geen zelfstandige betekenis toe. De omstandigheid dat het golfterrein gelegen is in een aantrekkelijke omgeving met wandelmogelijkheden noopt evenmin tot een ander oordeel nu deze aspecten, naar het Hof aannemelijk acht, van ondergeschikte aard zijn. In dit verband acht het Hof mede van belang dat het terrein kennelijk niet is ingericht voor het recreëren op en rond de paden, gelet op de belemmeringen dienaangaande vanwege het in de nabije omgeving uitoefenen van de golfsport.

5.5. Het Hof deelt voorts de opvatting van belanghebbende niet dat "het geven van gelegenheid tot sportbeoefening" als zodanig valt onder het begrip "het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen" als bedoeld in post b-14 van de bij de Wet behorende Tabel I en dat dientengevolge ter zake van deze prestatie reeds vóór 1 januari 2002 het verlaagde tarief van toepassing is. Noch de tekst van de tabelpost noch de bedoeling ervan geeft aanleiding te veronderstellen dat de wetgever deze door belanghebbende voorgestane uitleg van de post heeft bedoeld. Weliswaar blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de werkingssfeer van de tabelpost ruim is maar tevens is aangegeven dat er grenzen zijn aan de reikwijdte van de post. Met betrekking tot dit laatste wijst het Hof op de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis waarin met betrekking tot de achtergrond van de invoering van het verlaagde tarief voor attractieparken het volgende is opgenomen:

"De definitie in het nieuwe onderdeel g is zodanig opgezet dat niet alleen de grote bekende Nederlandse attractieparken daaronder vallen, maar ook speeltuinen die niet onder een BTW-vrijstelling vallen, siertuinen en de vele andere kleine attractieparken en dergelijke in grote verscheidenheid voorkomende dagrecreatie-voorzieningen. Toch kent de definitie bewust zijn beperkingen. Door opname van het woord "primair" wordt aangegeven dat de recreatieve doelstelling centraal behoort te staan. Als de recreatieve doelstelling ondergeschikt is aan andere doelstellingen en/of in combinatie daarmee wordt gehanteerd - zoals bijvoorbeeld bij verkoopbevorderende evenementen - kan het verlaagde tarief geen toepassing vinden. Zo valt het verlenen van toegang tot beurzen, tentoonstellingen en dergelijke niet onder het verlaagde BTW-tarief. Ook in de sfeer van de sport, zoals fitness-centra, staan niet de aspecten "vermaak" en "dagrecreatie" voorop. Deze sector valt evenmin onder het verlaagde tarief. Wel zijn naast tuinen ook grote parken - zoals bijvoorbeeld het Nationale Park de Hoge Veluwe - waarbij bij het bezoek het dagrecreatieve aspect - het verpozen en bewonderen - de boventoon voert, onder de definitie te rangschikken." (MvT, Kamerstukken II 1997/98, 25 688, blz. 26).

5.6. Uit het hiervoor onder 5.3. tot en met 5.5. overwogene volgt dat de in geding zijnde diensten niet kunnen worden gerangschikt onder post b-14, onderdeel g, van Tabel I bij de Wet. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 31 maart 2003 door mr. Bijl, voorzitter, en mrs. Van Hilten en Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.