Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2003, AF9261, 01/04148 PV
Gerechtshof Amsterdam, 21-01-2003, AF9261, 01/04148 PV
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 januari 2003
- Datum publicatie
- 28 mei 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9261
- Zaaknummer
- 01/04148 PV
Inhoudsindicatie
Belanghebbende geniet als mede-eigenaar voordelen uit de eigen woning en betaalt op grond van een afspraak de op een samen met zijn partner aangegane hypotheekschuld verschuldigde rente. Volgens het Hof is voor het volledige rentebedrag sprake van op die voordelen drukkende kosten omdat aannemelijk is dat belanghebbende daarvan geen terugbetaling kan vorderen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 14 juni 2002, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 januari 2003.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 72.650;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 622 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren in 1966 en ongehuwd, woonde in het onderhavige jaar samen met zijn vriendin, A, in een aan hen gezamenlijk in eigendom toebehorende woning. In 2000 bedraagt het persoonlijke inkomen van belanghebbende ¦ 89.236 en dat van A ¦ 41.416. Het huurwaardeforfait geven zij elk voor de helft als inkomen aan. Belanghebbende en A zijn sinds 1 maart 2002 gehuwd.
2. Ter verwerving van de gemeenschappelijke woning zijn zij in 1999 een geldlening bij B N.V. aangegaan waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn en tot zekerheid van de terugbetaling waarvan zij een recht van hypotheek op de woning hebben gegeven. De op de geldlening verschuldigde rente ten bedrage van ¦ 18.593 wordt geheel door belanghebbende betaald.
3. Belanghebbende heeft verklaard dat de rentebetaling door hem op een vóór de aankoop van het huis met A gemaakte afspraak berust die inhoudt dat hij steeds het gehele bedrag van de op de geldlening verschuldigde rente zal betalen zonder terugbetaling te verlangen. Omdat zowel belanghebbende als A hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geldlening heeft de geldverstrekker bij de geldverstrekking ook de inkomsten van A meegenomen, doch het is volgens belanghebbende nooit de bedoeling geweest dat zij de rentekosten zou dragen: zij draagt namelijk op andere wijze een steentje bij in het huishouden. De inspecteur heeft zich ten aanzien van deze wijze van verdeling van de rentelasten op het standpunt gesteld dat deze kennelijk slechts strekt tot het behalen van fiscaal voordeel waarvoor in de visie van de inspecteur doorslaggevend is dat geen sprake is van een verdeling van de rentelast die overeenkomt met de verhouding van de onzuivere inkomens.
4. Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende betaalde rentebedragen van ¦ 18.593 voor hem aftrekbare kosten vormen en als zodanig volledig in mindering op zijn belastbaar inkomen kunnen komen. Partijen zijn het erover eens dat op basis van gepubliceerd begunstigend beleid en de hoogte van de belastbare inkomens in ieder geval 2/3 van de rentebedragen terecht bij belanghebbende in aftrek is gekomen.
5. Op de voet van artikel 42a, eerste lid, Wet op de inkomstenbelasting 1964, (hierna: Wet IB), voor zover hier van belang, moet bij het bepalen van de zuivere inkomsten met betrekking tot een eigen woning, waarvan zowel de voordelen als de kosten en lasten bestanddelen vormen van het onzuivere inkomen van een belastingplichtige een forfaitair bepaalde huurwaarde als voordeel in aanmerking worden genomen en worden andere voordelen alsmede kosten - andere dan renten van schulden - niet in aanmerking genomen.
6. In het onderhavige geval is niet in geschil dat belanghebbende als mede-eigenaar voordelen uit de eigen woning geniet. Tevens is niet in geschil dat de betaalde rentebedragen van ¦ 18.593 kunnen worden aangemerkt als op de voordelen uit de eigen woning drukkende kosten die zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud daarvan. Nu de inspecteur niet heeft weersproken dat deze rentebedragen op basis van een hierover gemaakte afspraak met A door belanghebbende moeten worden betaald zonder dat hij daarvan terugbetaling van A kan verlangen en het Hof geen redenen ziet die afspraak in twijfel te trekken kan van het bestaan van die afspraak uit worden gegaan. Gelet op deze afspraak kan naar het oordeel van het Hof dan ook niet worden gezegd dat de door belanghebbende betaalde rentebedragen niet op hem drukten. Dat brengt in het onderhavige geval mee dat alle door belanghebbende betaalde rentebedragen als aftrekbare kosten zijn aan te merken en als zodanig in mindering kunnen komen op zijn belastbaar inkomen. Niet valt in te zien waarom het bepaalde in artikel 42a Wet IB, de titel krachtens welke belanghebbende tot de voordelen uit de woning gerechtigd is en de door belanghebbende met de andere hoofdelijke schuldenaar overeengekomen regeling betreffende de draagplicht van de door hen aangegane schuld daaraan in de weg zouden staan. Dit zou slechts anders zijn indien voor belanghebbende en A bij de overeengekomen verdeling het bereiken van belastingbesparing de enige dan wel doorslaggevende beweegreden was geweest en ook overigens aan de eisen voor wetsontduiking zou zijn voldaan. Op basis van de enkele omstandigheid dat de overeengekomen verdeling afwijkt van de hoogte van de onderlinge onzuivere inkomens kan niet worden geoordeeld dat daarvan sprake is.
7. Het gelijk is aan belanghebbende en het belastbare inkomen dient te worden verminderd met ¦ 6.196 tot ¦ 72.650.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (het schrijven van een beroepschrift en verschijnen ter zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak: gemiddeld) ´ € 322, ofwel € 644.
De uitspraak is gedaan op 21 januari 2003 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.