Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2003, AF9798, 02/05486 PV

Gerechtshof Amsterdam, 15-04-2003, AF9798, 02/05486 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 april 2003
Datum publicatie
11 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9798
Zaaknummer
02/05486 PV

Inhoudsindicatie

Het in de toelichting en rekenhulp van de aangifte IB 2001 over de ouderenkorting vermelde is volgens het Hof te ruim gesteld en daardoor voor belanghebbende en velen in strijd met de wet. Toepassing van de wet wijkt in dit geval echter niet voor het vertrouwensbeginsel. Vergoeding griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P, de inspecteur, gedagtekend 8 augustus 2002, betreffende de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.

Het beroep is ter zitting behandeld op 1 april 2003.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond en gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 gedaan op het door de Belastingdienst aan hem uitgereikte aangiftebiljet. Bij het aangiftebiljet was een Toelichting gevoegd, waarin de Belastingdienst naast de gegeven toelichting aan een belastingplichtige de mogelijkheid biedt aan de hand van de in de Toelichting opgenomen zogenoemde rekenhulpen zelf de verschuldigde belasting te berekenen. Belanghebbende heeft voor het berekenen van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gebruik gemaakt van 'Rekenhulp 8'. In de rekenhulp en de Toelichting staat voor zover van belang onderscheidenlijk het volgende afgedrukt:

"Als u 65 jaar of ouder bent heeft u recht op ouderenkorting, vul € 236 in €

Als u recht heeft op aanvullende ouderenkorting, vul dan € 248 in. Zie vraag 32a op de aangifte"

en

"32

(…)

Als u in 2001 65 jaar of ouder was (…) heeft u recht op (…) de aanvullende ouderenkorting.

Uw verzamelinkomen mag dan niet hoger zijn dan € 27.704.

(…)

Bij vraag 32a

Gebruik Rekenhulp 11 (…) om de hoogte van uw verzamelinkomen te bepalen".

2. De inspecteur heeft bij het opleggen van de bestreden voorlopige aanslag geen rekening gehouden met de ouderenkorting. Hiertegen is belanghebbende in bezwaar gegaan. De inspecteur heeft vervolgens belanghebbende in een brief van 12 juni 2002 erop gewezen dat niet aan de voor het verlenen van ouderenkorting geldende voorwaarde, dat het verzamelinkomen niet meer bedraagt dan € 27 704, werd voldaan, aangezien zijn verzamelinkomen € 28.046 bedroeg. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende klaarblijkelijk aangemerkt als een verzoek om rekening te houden met de aanvullende ouderenkorting en het bezwaar om de hiervoor aangegeven reden afgewezen.

3. Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gegaan. Belanghebbende betwist niet dat hij geen recht heeft op de aanvullende ouderenkorting. Dat blijkt volgens hem inderdaad uit de Toelichting. Belanghebbende stelt dat het hem te doen is om toepassing van de ouderenkorting omdat in de rekenhulp staat dat men daarop recht heeft indien men 65 jaar of ouder is en de Toelichting alleen een voorwaarde stelt voor de aanvullende ouderenkorting.

4. In artikel 8.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is het volgende bepaald:

"De ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige die bij het einde van het kalenderjaar, of, indien de belastingplicht in de loop van het jaar is geëindigd, bij het einde van de belastingplicht, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en die een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 27 704".

5. Omdat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarde dat zijn verzamelinkomen niet hoger is dan € 27.704 heeft hij krachtens de Wet geen recht op ouderenkorting. Het in de Toelichting over de ouderenkorting vermelde gaat uitsluitend over de aanvullende ouderenkorting en hetgeen in de rekenhulp over de ouderenkorting is vermeld, is te ruim gesteld en daardoor voor velen - en zo ook voor belanghebbende - in strijd met de wet. Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende niettemin met vrucht een beroep kan doen op hetgeen ongeclausuleerd in de rekenhulp is vermeld, dient te worden vooropgesteld dat niet voor elke vermelding van de Belastingdienst, waardoor bij een belastingplichtige vertrouwen kan zijn gewekt omtrent een door de Belastingdienst te volgen wetstoepassing, een juiste toepassing van de wet moet wijken. Voor het antwoord op de vraag of dat het geval is, dient het beginsel dat de wet moet worden toegepast te worden afgewogen tegen het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat de Belastingdienst verwachtingen honoreert welke zij bij een belastingplichtige omtrent een door haar te volgen gedragslijn heeft gewekt en waarop die belastingplichtige zich in redelijkheid tegenover haar mag beroepen. Wanneer het gaat om een uitlating die zoals in het onderhavige geval slechts wordt gegeven uit behulpzaamheid bij het berekenen van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan vorenbedoeld vertrouwensbeginsel dat in de regel de Belastingdienst door onjuistheden bij de behulpzaamheid niet wordt gebonden. Het Hof ziet in het onderhavige geval geen reden voor afwijking van deze regel. Hierbij verdient opmerking dat het te dezen gaat om een voorlopige aanslag en dat voorts is gesteld noch gebleken dat belanghebbende door de gewraakte behulpzaamheid schade heeft geleden die verder gaat dan het moeten betalen van de wettelijk verschuldigde belasting.

6. Het hiervoor overwogene brengt mee dat het gelijk aan de inspecteur is. Het Hof acht evenwel termen aanwezig de inspecteur te gelasten het betaalde griffierecht ten bedrage van € 29 aan belanghebbende te vergoeden. De hiervoor weergegeven onvolledige passage uit de rekenhulp en Toelichting samen met de vreemde motivering van de uitspraak op bezwaar zal belanghebbende de verkeerde richting hebben gewezen en voor hem aanleiding hebben gevormd - zij het tevergeefs - in beroep te gaan.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 15 april 2003 door mr. Dutmer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.