Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2003, AI0240, 02/05848 PV

Gerechtshof Amsterdam, 17-07-2003, AI0240, 02/05848 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juli 2003
Datum publicatie
22 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AI0240
Zaaknummer
02/05848 PV

Inhoudsindicatie

02/05848 PV - 17/7/03 - 5e EK

In de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven staan op het adres van een woonruimte, is niet voldoende om te spreken van ingezetene in de zin van artikel 118, derde lid, Waterschapswet: het gebruik hebben van die woonruimte is ook een vereiste.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, hierna verweerder, gedagtekend 12 september 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag ingezetenenomslag over het jaar 2000.

Het beroep is behandeld ter zitting van 3 juli 2003.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de aanslag ingezetenenomslag 2000 ten name van belanghebbende, en

- gelast het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Op 1 januari 2000 was belanghebbende eigenaar van de woning a-straat 1 te Z. Belanghebbende had deze woning met ingang van 1 mei 1998 verhuurd aan Y. Op of rond die datum is hij met zijn echtgenote en zoon verhuisd naar P (Duitsland) waar zij ook stonden ingeschreven. De afrekening van de nutsbedrijven is op naam van belanghebbende blijven staan.

Belanghebbende en zijn gezinsleden stonden, evenals genoemde Y, op 1 januari 2000 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres a-straat 1. Y maakte geen deel uit van het huishouden van belanghebbende.

In april 2000 heeft Y de woning a-straat 1 verlaten en heeft belanghebbende deze weer betrokken.

Verweerder heeft belanghebbende als ingezetene aangemerkt op het adres a-straat 1 en hem aangeslagen in de ingezetenenomslag.

2. Op de zitting heeft belanghebbende verklaard dat Y twee jaar in de woning heeft gewoond, dat de op belanghebbendes naam staande telefoonaansluiting was afgesloten, dat hij zich met zijn gezin had ingeschreven in Duitsland en zich had afgemeld bij de basisadministratie van de gemeente Z, maar dat er kennelijk bij de gemeente met de verwerking van de gegevens iets fout is gegaan.

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij gelooft dat Y op 1 januari 2000 in de woning woonde en geen onderhuurder was, maar dat desondanks belanghebbende als gebruiker in de zin van de Waterschapswet moet worden aangemerkt omdat voor de omslag niet het feitelijke gebruik doorslaggevend is, zodat in zoverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

3. Op grond van artikel 116, aanhef, onderdeel d, van de Waterschapswet (hierna de Wet) kan een omslag worden geheven van ingezetenen. Ingezetene is degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte (artikel 118, derde lid, aanhef, onderdeel a, van de Wet); deze bepaling is qua strekking gelijk aan die in artikel 13, tweede lid, van de Omslagverordening Amstel, Gooi en Vecht. Vast staat dat belanghebbende blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats had in Z, welke gemeente gelegen is in het gebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Derhalve is nog in geschil of belanghebbende destijds gebruik had van woonruimte in dat gebied. Voor zover verweerder stelt dat, mede vanuit efficiencyoogpunt, het voor de ingezetenenomslag voldoende is dat iemand in de gemeentelijke basisadministratie als inwoner staat ingeschreven, is dat in strijd met de Wet.

4. Het Hof acht, op grond van de feiten en hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, aannemelijk dat belanghebbende met zijn gezin op 1 januari 2000 in Duitsland woonachtig was en dat de woning in Z op dat moment niet aan hem tot gebruik ter beschikking stond. Voor zover verweerder stelt dat belanghebbende op die datum (tevens) in Z woonde, kan het Hof hem derhalve niet volgen.

5. Verweerder neemt het standpunt in dat belanghebbende, ondanks dat hij op 1 januari 2000 feitelijk geen gebruik maakte van de woning in Z, toch gebruiker van de woning in de zin van de Wet en daarmee ingezetene was. In dit verband is van belang dat in het oorspronkelijke ontwerp voor de huidige Wet een ingezetene een persoon was met een werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap, die aldaar het gebruik had van een woonruimte. Bij de derde nota van wijziging is de huidige definitie van ingezetene ingevoerd (zie 3). Deze wijziging is tijdens de parlementaire behandeling als volgt toegelicht:

De wijziging bestaat hierin dat, ook met het oog op de uitvoerbaarheid van de heffing, direct is aangesloten op het ingeschreven zijn in het persoonsregister. Daarmee komt beter tot uitdrukking dat het hebben van werkelijke woonplaats het belastbaar feit is, aansluitend (…) ook op de omschrijving van ingezetene als belanghebbende en als bevoegde tot kandidaatstelling voor de verkiezing. (Tweede Kamer 1988/1989, 19 995, derde nota van wijziging, nr. 9, p. 5)

Voorts is de verschuldigdheid van ingezetenenomslag gegrond in het algemene belang dat iedere ingezetene van een waterschap heeft bij 'wonen-werken-leven' binnen het taakgebied van een waterschap (Hoge Raad 17 maart 1999, BNB 1999/179). Nu belanghebbende niet daadwerkelijk in het taakgebied van het waterschap woonde, had hij ook dit algemeen belang niet bij de taakuitoefening door het waterschap.

6. Belanghebbende is weliswaar eigenaar van een woning in het waterschapsgebied doch hij heeft deze woning op grond van een huurovereenkomst voor langere tijd in gebruik afgestaan aan een derde. Belanghebbende woonde, werkte en leefde daadwerkelijk in Duitsland. Onder deze omstandigheden valt hij niet aan te merken als gebruiker van de verhuurde woning in de zin van de Wet en daaraan doet niet af dat hij kennelijk wel ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie en als zodanig aan één van de twee vereisten voor het ingezetenschap voldeed (zie Hoge Raad 26 juni 1996, BNB 1996/288, rechtsoverweging 3.4).

7. Belanghebbende heeft geen proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gesteld of aannemelijk gemaakt.

De uitspraak is gedaan op 17 juli 2003 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.