Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2003, AI0324, 02/06173 PV

Gerechtshof Amsterdam, 26-05-2003, AI0324, 02/06173 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 mei 2003
Datum publicatie
24 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AI0324
Zaaknummer
02/06173 PV
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 9.4

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een geringe voorlopige teruggaaf gekregen. Daardoor overstijgt de te betalen ib/ph de aanslaggrens net. Toch een verplichte aanslag. Geen vertrouwen gewekt dat de aanslag achtewege zou blijven doordat in de toelichting op de aanvraag voor de voorlopige teruggaaf niet is vermeld dat daardoor een verplichte aanslag zou kunnen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 10 september 2002, betreffende de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001.

Het beroep is behandeld ter zitting van 12 mei 2003.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Voor het jaar 2001 heeft belanghebbende bij voorlopige teruggave verzocht om uitbetaling van de kinderkorting van € 38, welke is verleend. Daarna heeft belanghebbende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.434. De aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte en resulteerde, rekeninghoudend met alle heffingskortingen, in een te betalen bedrag aan inkomstenbelasting./premie volksverzekeringen van € 8.978. Omdat reeds een bedrag van € 8.786 aan loonheffing op belanghebbendes inkomen was ingehouden en bij de voorlopige teruggave een bedrag van € 38 aan kinderkorting door belanghebbende was ontvangen, is aan belanghebbende op 6 augustus 2002 de in geding zijnde voorlopige aanslag opgelegd ten bedrage van € 230.

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige teruggaaf van de kinderkorting ten bedrage van € 38 wordt begrepen in het saldo bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, is in geschil of belanghebbende vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat op het door hem ingevulde voorlopige teruggaveformulier waarmee de kinderkorting werd aangevraagd, niet is vermeld dat een voorlopige teruggave gevolgen heeft voor de toepassing van artikel 9.4 van de Wet IB.

3. Artikel 9.4. van de Wet IB luidt voor zover hier van belang:

"1. Een aanslag wordt vastgesteld indien:

a. de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven die uitsluitend met het oog op de heffingskortingen zijn vastgesteld (voorheffingssaldo), met meer dan € 196 (ƒ 432) te boven gaat; (…)"

4.1. Vaststaat dat het door belanghebbende verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het onderhavige belastingjaar € 8.978 bedraagt, van hem een bedrag van € 8.786 aan loonheffing is geheven en hij een bedrag van € 38 aan kinderkorting heeft ontvangen. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende per saldo nog een bedrag van € 230 aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen was verschuldigd. Dit saldobedrag overtreft het in het onder 3 genoemde bedrag van € 196. Naar de duidelijke tekst van artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB behoort de onderhavige voorlopige teruggaaf tot het voorheffingssaldo. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur op grond van artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB dan ook terecht een belastingaanslag opgelegd ten bedrage van € 230.

4.2. Belanghebbende wijst erop dat noch in het aanvraagformulier voor de voorlopige teruggaaf, noch in de daarbij behorende toelichting wordt gewezen op de mogelijkheid dat na verlening van een voorlopige teruggaaf aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zal worden opgelegd, terwijl die aanslag mogelijk achterwege zou blijven als geen voorlopige teruggaaf zou zijn verleend. Belanghebbende stelt dat de inspecteur, door niettemin de in geding zijnde voorlopige aanslag op te leggen in strijd komt met het vertrouwensbeginsel. Het Hof verwerpt deze stelling. Vertrouwen wordt namelijk slechts gewekt indien de inspecteur jegens belanghebbende bewust het standpunt zou hebben ingenomen dat het verzoek om een voorlopige teruggave geen gevolgen zou hebben met betrekking tot de toepassing van artikel 9.4 van de Wet IB dan wel bij belanghebbende redelijkerwijs een zodanige indruk zou hebben gewekt. Evenbedoelde situaties doen zich in het onderhavige geval niet voor. Geen rechtsregel verplicht de inspecteur in een aanvraagformulier of de daarbij behorende toelichting in te gaan op alle mogelijke gevolgen die indiening van het formulier of toekenning van de daarbij gedane verzoeken kan hebben.

5. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 26 mei 2003 door mr. Van de Merwe lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.