Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2003, AI1323, 02/01350

Gerechtshof Amsterdam, 07-04-2003, AI1323, 02/01350

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 april 2003
Datum publicatie
25 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AI1323
Zaaknummer
02/01350
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Inspecteur maakt verzoek om uitstel niet aannemelijk. Aanslag te laat opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 februari 2002, inge-diend door A te Q als gemachtigde en aangevuld bij brief van 3 juni 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 10 januari 2002 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 1996.

Aan belanghebbende is een aanslag voor het jaar 1996 opgelegd naar een belastbaar inko-men van ¦ 57.499. Het bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag. De inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

De zaak is behandeld ter zitting van 3 februari 2003, tezamen met de zaken die bij het Hof zijn geregistreerd onder de nummers 02/01345, 02/01347, 02/01348, 02/01349, 02/01351, 02/01352, 02/01355, 02/01358, 02/01362, 02/01364, 02/01368, 02/01369, 02/01370, 02/01372, 02/01373, 02/01374. Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het aldaar verhandelde, verwijst het Hof naar het proces verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht. De door de gemachtigde van belanghebbende overgelegde pleinota wordt tot de gedingstukken gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

De inspecteur heeft op 26 februari 1997 aan belanghebbende een aangiftebiljet voor de IB/PVV voor het jaar 1996 uitgereikt en daarbij belanghebbende uitgenodigd aangifte te doen. Op het aangiftebiljet staat vermeld dat de aangifte vóór 1 april 1997 ingevuld en ondertekend bij de Belastingdienst binnen moest zijn. Het aangiftebiljet is ingevuld door B te S. De inspecteur heeft het ingevulde en door belanghebbende ondertekende aangiftebiljet op 2 oktober 1997 ontvangen. De inspecteur heeft de in geding zijnde aanslag in de IB/PVV met dagtekening 20 september 2000 opgelegd zonder het bedrag van de aanslag te verhogen met een administratieve boete wegens het niet tijdig doen van aangifte.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de aanslag binnen de wettelijke termijn heeft opgelegd.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding alsmede naar het proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald dat de bevoegdheid van de inspecteur tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel ver-lengd.

5.2. De belastingschuld voor het onderhavige jaar is ontstaan op 31 december 1996 (artikel 11, vierde lid, van de AWR). Dit brengt mee dat de inspecteur de onderhavige aanslag uiterlijk op 31 december 1999 bevoegdelijk kon vaststellen, tenzij aan belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte was verleend. Gelet op de dagtekening van de aanslag is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat aan belanghebbende ten minste acht maanden en twintig dagen uitstel voor het doen van aangifte was verleend.

5.3. Het Hof is van oordeel dat van verleend uitstel in de zin van artikel 11, derde lid, van de AWR uitsluitend sprake is als het uitstel is verleend op verzoek van belanghebbende en de inspecteur belanghebbende bij het verlenen van het uitstel op de hoogte heeft gesteld van de termijn waarvoor het uitstel is verleend of dit op andere wijze duidelijk was.

5.4. De inspecteur stelt dat B te S namens belanghebbende om uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verzocht. De inspecteur stelt voorts dat hij belanghebbende voor de duur van elf maanden uitstel heeft verleend. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de inspec-teur een uitdraai uit het automatiseringssysteem van de Belastingdienst overgelegd. Belanghebbende bestrijdt dat B om uitstel voor het indienen van de aangifte heeft verzocht. Ook zelf heeft hij naar eigen zeggen geen uitstelverzoek ingediend. De inspecteur heeft erkend dat hij niet over een uitstelverzoek beschikt.

5.5. Het Hof is van oordeel dat in het geval een belastingplichtige betwist dat door of na-mens hem om uitstel voor het indienen van de aangifte is verzocht, de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast meer bewijs dient bij te brengen dan het enkele overleggen van een uitdraai uit het automatiseringssysteem van de Belastingdienst. Van de inspecteur mag dan worden verwacht dat hij tevens (een kopie van) het uitstelver-zoek in het geding brengt danwel op andere wijze aannemelijk maakt dat de belastingplichtige een verzoek om uitstel heeft gedaan. Indien een dergelijk stuk binnen de Belastingdienst niet (meer) traceerbaar is en de inspecteur ook niet op andere wijze bewijs kan leveren, behoren de gevolgen daarvan voor rekening van de inspecteur te komen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de inspecteur tegenover de betwisting door belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens belanghebbende is verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte.

5.6. Overigens heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij belanghebbende op de hoogte heeft gesteld van enig voor het indienen van de aan-gifte verleend uitstel.

5.7. Gelet op het vorenoverwogene oordeelt het Hof dat van verleend uitstel in de zin van artikel 11, derde lid, van de AWR geen sprake is. Nu de inspecteur de aanslag na 31 de-cember 1999 heeft opgelegd, is deze onbevoegd vastgesteld. Het beroep is gegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De proceskosten zijn aan belanghebbende toegekend bij de uitspraak in de zaak met het kenmerk 02/01351.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vernietigt de aanslag; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 7 april 2003 door mrs. Bijl, Beukers-van Dooren en Van de Merwe, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimi-seerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.