Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:BV4037 AI1326, 02/01827

Gerechtshof Amsterdam, 04-08-2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:BV4037 AI1326, 02/01827

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 augustus 2003
Datum publicatie
25 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AI1326
Zaaknummer
02/01827
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 221

Inhoudsindicatie

De aanslag roerende ruimtebelasting die belanghebbende terzake van zijn woonwagen is opgelegd, moet worden vernietigd omdat de woonwagen duurzaam met de grond is verenigd en derhalve onroerend is en omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde meer bedraagt dan de 'belastingvrije som' van f. 25.000.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Amsterdam, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 11 maart 2002.

Het beroep is gericht tegen:

1. een uitspraak van verweerder, gedagtekend 1 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (eigenarenbelas-ting) voor het jaar 1997;

2. een uitspraak van verweerder, gedagtekend 1 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (gebruikers-belasting) voor het jaar 1997;

3. het niet-tijdig doen van een uitspraak op bezwaar betreffende de aan belangheb-bende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (eigenarenbelasting) gedagtekend 28 februari 1999, voor het jaar 1998;

4. een uitspraak van verweerder, gedagtekend 1 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (gebuikersbelas-ting) voor het jaar 1998;

5. een uitspraak van verweerder, gedagtekend 1 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (eigenarenbelas-ting) voor het jaar 1999; en

6. een uitspraak van verweerder, gedagtekend 1 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag roerende-ruimtebelastingen (gebruikers-belasting) voor het jaar 1999.

Omdat met betrekking tot alle hierboven onder 1 tot en met 6 ingestelde beroepen dezelfde kwestie speelt, heeft belanghebbende op voorstel van het Hof ter zitting besloten haar beroepen, hierboven genummerd 2 tot en met 6, in te trekken.

Aan belanghebbende is de onder 1 bedoelde aanslag, gedagtekend 30 november 1999, opgelegd naar een waarde van ¦ 26.000.

Na bezwaar tegen deze aanslag is deze bij de thans bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging, dan wel vermindering van de aanslag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Ter zitting van 10 december 2002 zijn verschenen belanghebbende, bijgestaan door A, alsmede namens verweerder mr. B, bijgestaan door mr. C en taxateur D.

2. De Verordening

2.1. De aanslag is opgelegd op grond van de Verordening roerende-ruimtebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening).

2.2. De Verordening (tekst 1997) houdt voorzover hier van belang in:

Belastingplicht en belastingobject.

Art. 1

1. Onder de naam belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten worden ter

zake van de binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten twee directe belastingen geheven, te weten:

a een gebruikersbelasting (…)

b een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een roerende woon- of bedrijfsruimte het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. (…)

Belastingobject.

Art. 2

Als één roerende woon- of bedrijfsruimte wordt aangemerkt:

a een binnen de gemeente gelegen, niet onroerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een plaats is gebonden en dient tot permanente bewoning of permanent gebruik; (…)

Maatstaf van heffing.

Art. 3

1. De heffingsmaatstaf van de belastingen is de waarde van de roerende woon- of bedrijfsruimte. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de ruimte dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. (…)

Waardepeildatum.

Art. 4

1. De waarde van een roerende woon- of bedrijfsruimte wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin die zaak op die datum verkeert.

2. De waardepeildatum is 1 januari 1992. Deze waardepeildatum behoort bij het tijdvak 1997 tot en met 2000. (…)

Belastingtarieven.

Art. 5

1. Voor elke volle ¦ 5.000 van de heffingsmaatstaf bedraagt:

a voor roerende ruimten die in hoofdzaak tot woning dienen:

1. (…)

2. de eigenarenbelasting: ¦ 10,32 (…)

2. Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de ruimte beneden ¦ 25.000 blijft.

3.Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende was op 1 januari 1997 eigenaresse en vele jaren gebruikster van de naar aard en inrichting tot bewoning dienende, aan de Y-straat 28 in de gemeente Amsterdam staande, woonwagen (verder de woonwagen). De woonwagen is 13 bij 3,5 meter groot. De onderhavige aanslag heeft op de woonwagen betrekking.

3.2. De woonwagen heeft een aanbouw van 5 bij 2,8 meter. De woonwagen rust op bielzen en is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel, alsmede op de distributienetten voor gas, water en elektra. Tevens is er een TV- en telefoonaansluiting.

3.3. De woonwagen staat al vele jaren op een door belanghebbende gehuurd perceel en bevindt zich op een terrein waar meerdere woonwagens staan.

3.4. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift tegen de aanslag onder meer verzocht 'gespecificeerd te zien hoe de aanslagwaarde is opgebouwd'.

3.5. Verweerder heeft bij de afwijzing van het bezwaar - voorzover hier van belang - het volgende overwogen, kennelijk onder meezending van het taxatieverslag:

Artikel 221 van de Gemeentewet bepaalt dat voor de toepassing van de roerende ruimten belastingen, overeenkomstig de Wet waardering onroerende zaken, de waarde in het economische verkeer als heffingsgrondslag geldt.

De basis voor het taxatieverslag ligt in artikel 20, lid 2 van de Wet waardering onroerende zaken. In de bij deze wet behorende Waarderingsinstructie worden regels gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling. Het door u ontvangen taxatieverslag is gebaseerd op het voorgeschreven model-taxatieverslag en voldoet derhalve aan de wettelijke normen.

3.6. Het taxatieverslag vermeldt:

Vastgestelde waarde Waardepeildatum Peildatum objectsituatie Dagtekening

26.000 01-01-1992 01-01-1997 10-08-2000

Aanduiding object

Objectomschrijving

Y-straat 28 (Woonwagen)

Objectgegevens

soort object Grootte (m²) Bouwjaar Bijzondere kenmerken

woonwagen 60

3.7. In het verweerschrift staat:

Bij het bepalen van de waarde wordt rekening gehouden met de waarde van de woonwagen zelf en met de waarde van de locatie. Daarbij wordt het feit dat deze wagen op een terrein met meerdere woonwagens (Hof: staat,) meegenomen.

Voor de waardebepaling wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat belanghebbende moet betalen voor het gebruik van de grond waarop de wagen staat (staangeld). De waarde van eigendommen op de staanplaats die belanghebbende niet in eigendom heeft worden buiten de waardebepaling gelaten.

Voor de wagen zelf wordt onderscheid gemaakt in het type. Uitgangspunt zijn levensduur per type en de afschrijvingsmethode.

Rekeninghoudend met een restwaarde van 10% wordt het eerste jaar 20% afgeschreven en de volgende jaren lineair.

4. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd en of verweerder de waarde terecht op ¦ 26.000 heeft vastgesteld.

5. Standpunten van partijen

5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

5.2. Ter zitting hebben partijen nog het volgende verklaard:

5.3. Belanghebbende:

Ik ga ermee akkoord het geschil te beperken tot de zogenoemde eigenarenbelasting voor het jaar 1997. Ik trek het beroep betreffende de overige aanslagen hierbij in.

Ik wil weten hoe verweerder getaxeerd heeft.

Ik vraag mij af of de woonwagen roerend is. De woonwagen is niet meer van de standplaats weg te rijden. Alleen door sloop kan de wagen worden verwijderd. Daarvoor is een sloopvergunning vereist.

5.4.1. Verweerder:

Woonwagens worden veelal niet verkocht. Als er al woonwagens worden verkocht dan zijn daarvan geen verkoopcijfers bekend, althans die zijn niet traceerbaar. Bovendien is de diversiteit aan woonwagens groot door verschil in bouwkosten, woonwagens met of zonder aanbouw.

5.4.2. Namens verweerder door taxateur D:

Met het feit dat de woonwagen minder waard is geworden in de loop der tijd, zoals belanghebbende stelt, is rekening gehouden. In casu is de woonwagen afgeschreven.

De restwaarde valt te stellen op 10% van de bouwkosten. Voor de bepaling van de waarde ga ik uit van twee componenten, te weten de waarde van de locatie, dat is de recente jaarhuurprijs, en van de restwaarde van de woonwagen.

Voor de locatiewaarde ben ik uitgegaan van een huurbedrag per maand van ¦ 130 daar ik uit de huursom die belanghebbende betaalt (¦ 229 per maand in 1992) het gedeelte heb geëlimineerd dat betrekking heeft op het stenen gebouwtje. Gekapitaliseerd kom ik dan - uitgaande van een factor van 12 - uit op circa ¦ 18.900. Ik had die waarde eerder moeten onderbouwen, maar dat mag ik ook in de beroepsfase doen.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De gemeente Amsterdam heft een belasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar eigenaar is van een roerende woonruimte.

6.2. De bestreden aanslag heeft op de woonwagen betrekking. Niet in geschil is dat belanghebbende op 1 januari 1997 eigenaresse van de binnen de gemeente Amsterdam staande woonwagen was en dat deze tot permanente bewoning diende. Het Hof acht gelet op de onder 3.2 weergeven feiten aannemelijk dat de woonwagen duurzaam aan het perceel gebonden was.

6.3. Uit rechtsoverweging 6.1. vloeit voort dat de onderhavige belasting niet geheven kan worden ter zake van onroerende zaken. Uit hetgeen belanghebbende ter zitting heeft opgemerkt, leidt het Hof af dat zij zich primair op het standpunt stelt dat de woonwagen onroerend is.

Voor de betekenis van het begrip "onroerende zaak" moet worden aangesloten bij artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek. Als onroerend hebben volgens die bepaling onder meer te gelden de gebouwen en werken die duurzaam met de grond, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen, zijn verenigd.

Een gebouw kan - gelet op Hoge Raad 31 oktober 1997, nr. 16 404, NJ 1998/97 - duurzaam met de grond verenigd zijn doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat technisch de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht, voorzover deze naar buiten kenbaar is.

6.4. Uit de gedingstukken en dan met name uit de door verweerder ingebrachte foto, alsmede uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, leidt het Hof af:

- dat de eerdergenoemde aanbouw duurzaam met de grond is verenigd en dusdanig met de woonwagen is verbonden dat deze verbinding niet kan worden verbroken zonder de woonwagen of de aanbouw te beschadigen;

- dat aan de onderzijde van de woonwagen een constructie is aangebracht die tot of tot in de grond reikt, zodat de woonwagen visueel één geheel met de grond vormt; en

- dat het perceel waarop de woonwagen staat gedeeltelijk is ommuurd en is voorzien van een ijzeren toegangspoort, welke mede gebruikt kan worden om met een auto het perceel op te rijden.

6.5. De woonwagen is indertijd, afgaande op het feit dat deze reeds vele jaren op die locatie staat en belanghebbende - naar het Hof veronderstelt - niet voornemens is daarin verandering te brengen, kennelijk geplaatst met de bedoeling om daar duurzaam aanwezig te blijven. Gelet hierop en in aanmerking nemende de feiten - en dan met name de wijze waarop de - onroerende - aanbouw aan de woonwagen is bevestigd en de onder 3.2 beschreven aansluitingen - alsmede gelet op hetgeen belanghebbende omtrent het verplaatsen van de woonwagen heeft verklaard en op het onder 6.4 overwogene, is het Hof van oordeel dat de woonwagen naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. De woonwagen is derhalve duurzaam met de grond verenigd en als een onroerende zaak te beschouwen. Alleen al om deze reden kan de aanslag niet in stand blijven.

6.6. Daar komt - gelet op artikel 5, tweede lid, van de Verordening - bij dat, ingeval sprake zou zijn van een roerende woonruimte op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat de waarde daarvan per 1 januari 1992 tenminste ¦ 25.000 bedraagt. Gelet op artikel 221 Gemeentewet jo artikel 17 Wet WOZ geldt als waarde de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die roerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed, een en ander met inachtneming van de waarderingsficties. Naar het oordeel van het Hof moet daarbij rekening worden gehouden met de ligging van het perceel waarop de woonwagen staat. Het gaat dan niet om de waarde die aan het perceel grond kan worden toegekend, maar om de waardeverhogende factor dat een gegadigde voor de woonwagen over een vaste staanplaats voor die woonwagen kan beschikken, waarbij ook de ligging als omgevingsfactor een rol speelt.

6.7. Omdat - volgens verweerder - transactiecijfers van woonwagens in Amsterdam ontbreken, heeft hij de waarde van de woonwagen op een theoretische wijze bepaald. Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat het uitgangspunt voor verweerder daarbij is geweest dat de waarde wordt weergegeven door de som van twee componenten, te weten:

A. de historische kostprijs van de woonwagen, verminderd met de afschrijvingen (waarbij verweerder de afschrijvingen bepaald heeft door uit te gaan van een restwaarde van 10% van de aanschaffingskosten, een afschrijving van 20% in het eerste jaar en een lineaire afschrijving gedurende de resterende levensduur van de woonwagen); en

B. de locatiewaarde, welke verweerder bepaald heeft op (¦ 130 x 12 x 12 = circa) ¦ 18.900. [In het verweerschrift staat ¦ 113 in plaats van ¦ 130. Het Hof veronderstelt dat dit een vergissing is.]

Gelet op de aanslag die opgelegd is naar een waarde van ¦ 26.000, bedraagt component A (¦ 26.000 -/- ¦ 18.900 = ) ¦ 7.100.

6.8. Naar het oordeel van het Hof is bovenstaande berekeningswijze niet in overeenstemming met de Verordening. Voor wat betreft component A is niet aannemelijk dat een potentiële koper bij het uitbrengen van zijn bod - uitsluitend - met de door verweerder genoemde factoren rekening zal houden. En voorts geldt dat verweerder niets althans te weinig omtrent de hoogte van de historische kostprijs, de totale en de op 1 januari 1992 nog te verwachten levensduur van de woonwagen, alsmede het afschrijvingsverloop gesteld en/of aannemelijk heeft gemaakt.

Voor wat betreft component B heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de toenmalige jaarhuur van het perceel grond een juiste indicatie vormt voor de waardeverhogende factor (per 1 januari 1992) als bedoeld in 6.6 en dat een 'kapitalisatiefactor' van 12 (zie 5.4.2) daarbij in aanmerking moet worden genomen.

Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de waarde, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening, tenminste ¦ 25.000 bedraagt. Onverminderd het onder 6.5 overwogene zou ook om die reden de aanslag moeten worden vernietigd.

6.9. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8.75 Algemene wet bestuursrecht, nu belanghebbende heeft verklaard geen kosten te hebben gemaakt.

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van verweerder;

- vernietigt de aanslag; en

- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 4 augustus 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.