Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2003, AI1328, 02/03640 PV

Gerechtshof Amsterdam, 07-05-2003, AI1328, 02/03640 PV

Inhoudsindicatie

Vergoeding van griffierecht en proceskosten omdat in de uitspraak op het bezwaarschrift niet is ingegaan op belanghebbendes bezwaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Elfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 24 mei 2002, betreffende de op het naheffingsaanslagbiljet voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 opgenomen boetebeschikking.

Het beroep is behandeld ter zitting van 23 april 2003.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep ongegrond; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 109 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft een aangiftebiljet voor de omzetbelasting van het vierde kwartaal van het jaar 2001 ontvangen. Volgens de tekst op dit biljet moesten de aangifte en de betaling van verschuldigde omzetbelasting uiterlijk op 31 januari 2002 bij de Belastingdienst binnen zijn. De inspecteur heeft het aangiftebiljet op 12 februari 2002 ontvangen. De verschuldigde omzetbelasting is op 13 februari 2002 op de rekening van de ontvanger bijgeschreven.

2. De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2002 een "Mededeling Omzetbelasting Eerste betaalverzuim en/of eerste aangifteverzuim" aan belanghebbende verzonden. In deze mededeling is onder meer het volgende opgenomen:

"Omdat er voor de eerste keer sprake is van niet tijdig betalen of niet tijdig aangeven, wordt geen boete opgelegd. (…)

U heeft niet tijdig betaald.

U heeft de aangifte niet of niet tijdig ingediend.

(…)

Gevolgen van niet tijdig betalen

Als u de omzetbelasting wel heeft betaald, maar de Belastingdienst het bedrag na de uiterste betaaldatum heeft ontvangen, krijgt u na het eerste verzuim een mededeling. Er wordt nog geen boete opgelegd. (…)

Gevolgen van niet tijdig doen van aangifte

Als u geen aangifte doet voor de omzetbelasting of de Belastingdienst ontvangt uw aangifte na de uiterste aangiftedatum, krijgt u na het eerste verzuim een mededeling. Er wordt nog geen boete opgelegd. (…)"

3. De naheffingsaanslag is gedagtekend op 27 februari 2002. Op het aanslagbiljet is een boete van ƒ 125 opgenomen wegens het niet tijdig doen van aangifte. Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift tegen de boetebeschikking aan de orde dat de brief van 28 februari 2002 spreekt van een eerste verzuim, terwijl de boete is opgelegd voor een tweede verzuim. Voorts stelt belanghebbende dat een medewerker van de Belastingdienst haar via de telefoon heeft verzekerd dat zij niet te laat was met het indienen van de aangifte, hoewel zij die pas na de uiterste datum had verstuurd. De inspecteur heeft uitspraak op dit bezwaarschrift gedaan en daarbij heeft hij het volgende overwogen:

"Geen vermindering

U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met nummer (…). De inspecteur komt niet aan het bezwaar tegemoet. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd omdat u (gedeeltelijk) niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan de verplichtingen heeft voldaan. Als u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij het gerechtshof."

Op 22 maart 2002 heeft de ontvanger belanghebbende aangemaand het bedrag van ƒ 125 te betalen. Hij heeft daarbij aanmaningskosten berekend.

4. Tussen partijen is in geschil of de boete terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft haar beroep tegen de aanmaningskosten ter zitting ingetrokken. Voorts heeft zij te kennen gegeven dat zij inmiddels begrijpt dat de uitspraak op het bezwaarschrift leidt tot een te betalen bedrag van ƒ 125.

5. Belanghebbende heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij niet betwist dat zij over het vierde kwartaal van 2000 ook te laat aangifte heeft gedaan. Voorts heeft zij verklaard dat het goed mogelijk is dat de inspecteur haar toen een "Mededeling Omzetbelasting Eerste betaalverzuim en/of eerste aangifteverzuim" heeft verzonden, waarin zij werd gewezen op het aangifteverzuim. Het Hof acht onder deze omstandigheden aannemelijk dat belanghebbende een tweede verzuim heeft gepleegd als bedoeld in § 22, vijfde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Het Hof is van oordeel dat de boete - nu belanghebbende niet heeft bestreden dat een boete van ƒ 125 voor een tweede verzuim passend en geboden is - dient te worden gehandhaafd, tenzij enig beginsel van behoorlijk bestuur dwingt tot een ander oordeel.

6. Belanghebbende stelt dat zij aan het schrijven van de inspecteur van 28 februari 2002 het vertrouwen heeft ontleend dat er sprake was van een eerste aangifteverzuim, waarvoor geen boete zou worden opgelegd. Het Hof is dienaangaande van oordeel dat nu in dit schrijven het hokje voor de tekst "U heeft de aangifte niet of niet tijdig ingediend" niet was aangekruist, en het hokje voor de tekst "U heeft niet tijdig betaald" wél, belanghebbende redelijkerwijs kon weten dat het schrijven geen betrekking had op het aangifteverzuim, doch uitsluitend op het betaalverzuim. Reeds om die reden faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel. Voorts stelt het Hof vast dat de boete reeds was opgelegd op de dag waarop belanghebbende dit schrijven ontving. Ook om die reden kan belanghebbende objectief bezien niet volhouden dat zij er op mocht vertrouwen dat er geen boete zou worden opgelegd.

7. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat slechts één van de drie telefoongesprekken met een medewerker van de Belastingdienst betrekking had op de tijdigheid van het indienen van de aangifte. De medewerker zou hebben verklaard dat het niet tijdig indienen van de aangifte niet tot het opleggen van een boete zou leiden. Belanghebbende heeft echter toegegeven dat zij de medewerker niet heeft gezegd dat zij de aangifte over het laatste kwartaal van 2000 ook te laat had ingediend. Naar aanleiding van de weerspreking door de inspecteur heeft zij aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat de medewerker haar heeft meegedeeld dat geen boete zou worden opgelegd ingeval sprake zou zijn van een eerste aangifteverzuim.

Nu belanghebbende de medewerker van de Belastingdienst niet van alle relevante omstandigheden op de hoogte heeft gebracht, kan belanghebbende aan diens uitlatingen, daargelaten de inhoud daarvan, geen vertrouwen ontlenen. Het beroep is ongegrond.

8. De inspecteur is in de uitspraak op het bezwaarschrift niet ingegaan op belanghebbendes bezwaren. Om die reden zag belanghebbende zich naar het Hof aannemelijk acht genoodzaakt om de zaak voor uitleg aan het Hof voor te leggen. Het Hof acht daarom termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft echter gesteld geen proceskosten te hebben gemaakt, zodat het Hof aan een feitelijke veroordeling niet toekomt. Het Hof zal de Staat der Nederlanden wel gelasten het door belanghebbende gestorte griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 7 mei 2003 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.