Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2003, AL3288, 01/03183
Gerechtshof Amsterdam, 29-08-2003, AL3288, 01/03183
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2003
- Datum publicatie
- 1 oktober 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AL3288
- Zaaknummer
- 01/03183
Inhoudsindicatie
Parkeerbelastingen. Verwijzingszaak. Gemeente komt door het in rekening brengen van een bedrag van ƒ 65 aan kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting niet in strijd met het voorschrift van artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente 's-Gravenhage, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. De Hoge Raad heeft op 28 september 2001, onder nummer 36.179, arrest gewezen op het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2000, nr. BK-98/03261, betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ten bedrage van ƒ 67, bestaande uit ƒ 2 aan enkelvoudige belasting en ƒ 65 aan kosten ter zake van het opleggen van de aanslag, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder is gehandhaafd.
1.2. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij voormelde uitspraak van 14 april 2000 de uitspraak waarvan beroep bevestigd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van genoemd hof vernietigd, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.
1.3. Bij brief van 19 oktober 2001 heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke toelichting te geven omtrent het geschil na verwijzing. Verweerder heeft op 16 november 2001 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Een afschrift van de reactie is op 19 december 2001 toegezonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
1.4. Ter zitting van 15 februari 2002 is verschenen Y, gemachtigde van belanghebbende, alsmede A namens verweerder. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 01/03182. Hetgeen ter zitting is voorgevallen wordt geacht in beide zaken te zijn voorgevallen. De stukken die in elk van de zaken zijn overgelegd of ingezonden, worden geacht ook in de andere zaak te zijn overgelegd of ingezonden.
1.5. Bij brief van 20 februari 2002 heeft de griffier verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft deze informatie bij brief van 4 april 2002 verstrekt. Belanghebbende heeft op genoemde brief gereageerd bij schrijven van 2 juli 2002.
1.6. Ter zitting van 11 oktober 2002 is verschenen gemachtigde voornoemd, alsmede A en B namens verweerder. Verweerder heeft het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitnotities. De pleitnotities zijn bij de gedingstukken gevoegd. Ter zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 01/03182. Hetgeen ter zitting is voorgevallen wordt geacht in beide zaken te zijn voorgevallen.
2. Geding na cassatie
2.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest onder 3.3 overwogen:
"Onderdeel 2 van het middel richt zich tegen de oordelen van het Hof dat de in artikel 2, lid 2, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen voorgeschreven ramingsprocedure is gevolgd, dat de werkelijke kosten van het jaar 1998 zijn geraamd op ƒ 140 per naheffingsaanslag, en dat dan ook niet valt in te zien dat de in rekening gebrachte kosten ad ƒ 65 te hoog zijn.
De tegen deze oordelen gerichte motiveringsklacht slaagt. Belanghebbende heeft reeds bij bezwaar aangevoerd dat de aan de naheffingsaanslag verbonden kosten lager waren dan het haar in rekening gebrachte bedrag. In zijn uitspraak op het bezwaarschrift is de Directeur op die klacht niet ingegaan. Belanghebbende heeft daarover vervolgens in beroep bij het Hof geklaagd en daarbij aangevoerd dat niet is gebleken dat de in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) voorgeschreven ramingsprocedure in acht is genomen. De Directeur heeft in zijn vertoogschrift aan het Hof daarop gereageerd met de enkele stelling dat conform artikel 2, lid 2, van het Besluit een raming is gemaakt van de kosten per naheffingsaanslag, en dat deze is uitgekomen op circa ƒ 140, maar heeft verder geen enkel inzicht verschaft met betrekking tot de componenten van die raming noch daarvan enig stuk overgelegd. In aanmerking genomen dat het bepaalde in artikel 2, van het Besluit mede ertoe strekt toetsing mogelijk te maken van het door de raad vastgestelde bedrag dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag in rekening wordt gebracht, kon de Directeur tegenover het hiervoor weergegeven betoog van belanghebbende niet volstaan met deze enkele stelling, en had het Hof daarmee niet het van de Directeur te vergen bewijs geleverd mogen achten."
2.2. Het Hof zal moeten onderzoeken of verweerder door het in rekening brengen van een bedrag van ƒ 65 in strijd komt met het voorschrift van artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit).
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Voor de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het Hof in de eerste plaats naar de feiten die zijn omschreven in onderdeel 3 en 4 van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2000. Het Hof stelt in aanvulling daarop nog de volgende feiten vast.
3.2. Aan de raad van de gemeente 's-Gravenhage is op 15 oktober 1991 een voorstel voorgelegd voor het vaststellen van een Parkeerverordening 1992, een Verordening Parkeerbelastingen 1992 en een formulier aangiftebiljet. Bij dit voorstel behoort tevens een overzicht van kosten ter zake van het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelastingen. Dit overzicht, opgesteld door de Gemeentelijke Belastingdienst van de gemeente 's-Gravenhage, luidt als volgt:
"De kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelastingen zijn als volgt opgebouwd:
a. Vaste informatieverwerkingskosten ƒ 463.500,00
b. Variabele informatieverwerkingskosten ƒ 234.000,00
c. Kosten van afschrijving ƒ 204.000,00
d. Kosten van interest ƒ 80.000,00
e. Personeelskosten ƒ 3.855.000,00
f. Overheadkosten (26% van e.) ƒ 1.004.000,00
ƒ 5.840.500,00
Het jaarlijks aantal op te leggen naheffingsaanslagen is geraamd op 82.000. De kosten per naheffingsaanslag parkeerbelastingen bedragen derhalve ƒ 71,23. Het maximum door te berekenen bedrag van ƒ 65,00 is in de Verordening opgenomen."
3.3. De raad van de gemeente 's-Gravenhage stelt jaarlijks de begroting van de gemeente 's-Gravenhage vast. Van deze begroting maakt deel uit de begroting van de Dienst Stadsbeheer. In die begroting zijn ramingen opgenomen voor de kosten van parkeren. Binnen de post kosten van parkeren vindt toerekening plaats aan de verschillende kostenposten, waaronder de kosten van naheffingsaanslagen en de kosten wielklembeschikkingen.
3.4. In de begroting 1998-2001 van de Dienst Stadsbeheer is onder meer het volgende vermeld:
"Begroting van baten en lasten in taken
(bedragen in duizenden guldens)
… … Raming 1998 …
Betaalde parkeerplaatsen
Specificatie
Lasten
Personeel 10.107
Kapitaallasten 3.700
Perceptiekosten GBD 1.355
Overig 10.557
Totaal lasten 25.719
Specificatie
Baten
Inkomensoverdrachten
Overig 31.611
Totaal baten 31.611
Saldo 5.892 V
Producten: Meeteenheid: Raming 1998
Betaalde parkeerplaatsen aantal 22.000
Vergunningen aantal 27.000
Naheffingsaanslagen aantal 80.000
Fiscale bezwaren aantal 7.000
Wielklemmen aantal 13.000
Wegslepingen aantal 500
…
Kosten naheffingsaanslag 1998 (in guldens)
Kostensoort GBD DSB totaal
vaste informatieverwerkingskosten 263.000 180.000 443.000
variabele informatieverwerkingskosten 195.300 66.400 261.700
afschrijvingen 200.000 - 200.000
kosten interest 78.500 - 78.500
personeelskosten 433.700 6.473.750 6.907.450
overhead 243.500 1.920.200 2.163.700
1.414.000 8.640.350 10.054.350
aantal naheffingsaanslagen 80.000
kosten per naheffingsaanslag 125,68"
3.5. In de loop van het jaar 1998 is de onder 3.5 genoemde begroting op enige punten aangepast. Het totaal aan lasten is begroot op ƒ 28.886.000, het totaal aan baten is begroot op ƒ 34.168.000. Het batige saldo komt uit op ƒ 5.282.000. In de begroting fiscalisering 1998 is de aangepaste begroting voor wat betreft de kosten naheffingsaanslag als volgt uitgewerkt:
BEGROTING FISCALISERING 1998
KOSTEN MANAGEMENT P.CONTROLE BEZWAAR/
TOTAAL 50% CONTROLEURS ADMINISTRATIE
BRUTO SALARIS 7.692.000 100.000 6.802.000 790.000
TOESLAGEN 397.000 397.000
OVERIGE PERS.KOSTEN 44.000 40.000 4.000
TOTAAL SALARIS 8.133.000 100.000 7.239.000 794.000
SALARIS FISCALISERING (75%) 6.099.750 75.000 5.429.250 595.500
GOEDEREN 59.000 5.000 38.000 16.000
OPLEIDING CURSUS 174.000 139.000 35.000
HANDTERMINALS/Portofoons 180.000 180.000
REPRESENTATIE/MAALTIJDEN 38.000 1.000 35.000 2.000
DIENSTKLEDING 200.000 200.000
DIENSTAUTO'S 100.000 100.000
OVERIGE AFDELINGSKOSTEN 27.200 1.200 12.000 14.000
AUTOMATISERING 66.000 66.000
SPORT 25.000 25.000
TOTAAL AFDELINGSKOSTEN 6.968.950 82.200 6.158.250 728.500
HUISVESTING/OVERHEAD DSB 1.669.000 61.000 1.332.000 276.000
Perceptiekosten G.B.D. 1.400.000
TOTAAL 10.037.950 143.200 7.490.250 1.004.500
RAMING NAHEFFINGEN 75.000
KOSTEN PARKEREN PER BON 134
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de aan de naheffingsaanslag verbonden geraamde kosten lager zijn dan de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten ad ƒ 65, zoals belanghebbende stelt en verweerder betwist. Tevens is tussen partijen in geschil of verweerder de in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit) voorgeschreven ramingsprocedure in acht heeft genomen.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar de aangehechte processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. Artikel 2 van het Besluit luidt als volgt:
"1. De gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vierde lid, van de wet kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:
a. vaste informatieverwerkingskosten;
b. variabele informatieverwerkingskosten;
c. kosten van afschrijving;
d. kosten van interest;
e. personeelskosten;
f. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
2. Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht."
6.1.2. In artikel 3 van het Besluit (tekst 1998) is bepaald dat het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit, ten hoogste ƒ 65,- bedraagt.
6.1.3. Het Besluit is voorzien van een nota van toelichting welke in het Staatsblad is geplaatst. De toelichting op artikel 2 van het Besluit luidt als volgt:
"Artikel 2
In dit artikel is een limitatieve opsomming gegeven van de kostencomponenten die mogen doorwerken in de hoogte van de naheffingsaanslag. Overeenkomstig het advies van de Raad van State op de tweede nota van wijziging bij het voorstel van wet inzake parkeerbelastingen (Kamerstukken II 1989/90, 19 405, nr. 13) zijn uitsluitend de reële kostencomponenten opgenomen. In het kader van dit besluit kunnen alleen die kosten worden doorberekend welke rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanschaf van hardware, software, applicaties en licenties, de afschrijving op huisvesting, de salarissen van parkeercontroleurs, de kosten van financiële administratie en secretariaatskosten. De kostencomponenten in dit artikel zijn opgenomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ontleend aan een vergelijkende analyse van reële kostenramingen van een aantal gemeenten. Op basis daarvan kan elke gemeente de voor die gemeente relevante, werkelijke kosten berekenen. Ten aanzien van de kostencomponenten informatieverwerkingskosten kan worden opgemerkt dat hieronder tevens worden begrepen de kosten die worden gemaakt voor het verkrijgen van informatie uit een informatiesysteem van een andere organisatie dan de gemeentelijke, ten behoeve van het fiscaal afhandelen van parkeerbelastingen. Overigens vloeit uit artikel 19 van het huidige Reglement kentekenregistratie (Stb. 1974, 547) voort dat raadpleging van dit register door overheidsinstanties kosteloos is."
6.2.1. Belanghebbende heeft gesteld dat verweerder de ramingsprocedure van artikel 2 van het Besluit niet in acht heeft genomen. Belanghebbende heeft hiertoe aangevoerd dat een raming op basis van artikel 2 van het Besluit uitsluitend heeft plaatsgevonden in het jaar 1992. Vervolgens is wel ieder jaar een begroting vastgesteld door de raad van de gemeente 's-Gravenhage, maar die begroting is geen raming in de zin van artikel 2 van het Besluit.
6.2.2. Hiertegenover heeft verweerder aangevoerd dat de ramingen zijn opgenomen in de totale begroting, welke door de raad jaarlijks wordt vastgesteld. Hierdoor worden ook de ramingen ex artikel 2 van het Besluit jaarlijks door de raad vastgesteld. Er is sprake van een "getrapte" vaststelling van de ramingen. De eerste raming is bij invoering van parkeerbelastingen in de gemeente 's-Gravenhage in 1992 door de raad van de gemeente 's-Gravenhage vastgesteld.
6.2.3. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 juni 2002, BNB 2002/293c* onder meer het volgende overwogen.
"[Artikel 2, lid 2, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen] eist … niet dat de gemeenteraad voor elk kalenderjaar daarna een nieuw kostenbesluit neemt op basis van nieuwe ramingen. Wel vloeit uit het Besluit voort dat het in enig jaar geldende kostenbedrag niet mag overtreffen het bedrag dat zou zijn berekend op basis van ramingen voor het desbetreffende jaar. Indien de gemeenteraad heeft nagelaten voor een bepaald jaar het kostenbedrag vast te stellen op basis van ramingen voor dat jaar, en de belastingplichtige zich beroept op zodanig nalaten, rust op de gemeente de bewijslast dat aan die eis is voldaan."
6.2.4. Gelet op het onder 6.2.3 genoemde arrest van de Hoge Raad overweegt het Hof dat in het midden kan blijven of de door verweerder genoemde "getrapte" vaststelling van de kostenramingen rechtstreeks voldoet aan de eisen van artikel 2 van het Besluit, nu het, zelfs al zou er geen kostenbedrag zijn vastgesteld op basis van ramingen voor dat jaar, voldoende is dat het in enig jaar geldende kostenbedrag het bedrag dat zou zijn berekend op basis van ramingen voor het desbetreffende jaar niet mag overtreffen. Op verweerder rust de bewijslast dat aan die eis is voldaan. Verweerder heeft hiertoe de onder 3.5 vermelde begroting 1998-2001 en de onder 3.6 vermelde aangepaste begroting en de aangepaste begroting fiscalisering 1998 overgelegd. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de onder 3.6 vermelde aangepaste begroting in het jaar 1997 of in de loop van het jaar 1998 tot stand is gekomen, en dat dit nog steeds een begroting is en geen definitieve afrekening. Het Hof acht een en ander aannemelijk. Het Hof zal in het hierna volgende uitgaan van de voor of in 1998 aangepaste begroting zoals onder 3.6 weergegeven. Belanghebbendes stelling dat uit het raadsvoorstel 1991/336, de toelichting en bijlagen daarbij niet blijkt dat de kostencomponenten uitsluitend betrekking hebben op de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, en dat de cijfers uit het jaar 1992 achterhaald zijn, kan dan ook niet slagen, nu het Hof uitgaat van de voor of in 1998 aangepaste begroting zoals onder 3.6 weergegeven. Belanghebbende heeft gesteld dat uit het onder 6.2.3 genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat op verweerder de bewijslast rust; dat dit inhoudt dat op verweerder een verzwaarde bewijslast rust en dat verweerder niet kan volstaan met aannemelijk maken. Het Hof kan evenwel uit genoemd arrest van de Hoge Raad, noch uit enige rechtsregel afleiden dat op verweerder in dit geval een verzwaarde bewijslast rust. Het Hof gaat er in het navolgende dan ook van uit dat op verweerder een "normale" bewijslast rust, dat wil zeggen dat verweerder aannemelijk dient te maken dat het 1998 geldende kostenbedrag (ƒ 65) het bedrag dat zou zijn berekend op basis van ramingen voor het desbetreffende jaar niet overtreft.
6.2.5. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder overgelegde begroting. De begroting en de daarop door verweerder in de stukken en ter zitting gegeven toelichting komen het Hof reëel voor; de in de begroting genoemde bedragen zijn te herleiden tot de in artikel 2, lid 1, van het Besluit genoemde kostensoorten. Het Hof heeft geen onjuistheden in de begroting kunnen vinden. Belanghebbende heeft betwist dat de bedragen en getallen in de begroting juist zijn, doch belanghebbende heeft op geen enkele wijze onderbouwd waaruit het feilen in de begroting zou bestaan.
6.2.6. Met betrekking tot de door verweerder gehanteerde kostensoorten is belanghebbende met name ingegaan op de grootste kostenpost, te weten de salariskosten van de parkeercontroleurs. Verweerder heeft de salariskosten van de parkeercontroleurs voor 75% toegerekend aan de kosten van de naheffingsaanslagen. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat niet de totale salariskosten aan de naheffingsaanslagen zijn toe te rekenen, omdat de parkeercontroleurs, naast hun hoofdtaak, de aan de heffing van de parkeerbelasting gerelateerde werkzaamheden, zich ook bezighouden met bijvoorbeeld controle op naleving van verkeersvoorschriften. Aan de hand van het aantal door de parkeercontroleurs uitgeschreven Wet-Mulder bonnen heeft verweerder 25% van de salariskosten uitgezonderd van de kosten van de naheffingsaanslagen. Belanghebbende heeft de door verweerder gehanteerde verdeling van 75%/25% betwist. Niet het aantal uitgeschreven bonnen, maar de tijdsbesteding van de parkeercontroleurs is volgens belanghebbende de juiste verdeelsleutel. Het Hof acht het aannemelijk dat de hoofdtaak van de parkeercontroleurs is gelegen in de werkzaamheden die zijn gerelateerd aan de heffing van de parkeerbelastingen. Gelet hierop acht het Hof de door verweerder gehanteerde verdeling van 75%/25% ook zonder nadere onderbouwing van de zijde van verweerder redelijk.
6.2.7. Vervolgens heeft belanghebbende met betrekking tot de salariskosten van de parkeercontroleurs gesteld dat slechts die kosten mogen worden opgevoerd die rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerbelastingen. De tijd die de controleurs besteden aan de controle op de betaling van de (wel betaalde) parkeerbelastingen mag volgens belanghebbende niet worden meegerekend. De parkeercontroleurs besteden slechts een gering deel van hun tijd aan het opleggen van naheffingsaanslagen wegens de niet-betaling van parkeerbelasting. De eerstgenoemde werkzaamheden houden geen rechtstreeks verband met de inning van niet betaalde parkeerbelasting. De kosten van controle van wel-betaalde parkeerbelasting mag niet worden afgewenteld op degene die niet of te weinig parkeerbelasting heeft betaald, aldus belanghebbende. Het Hof is evenwel van oordeel dat tot de kosten die rechtstreeks verband houden met de inning van niet betaalde parkeerbelasting ook de totale controlekosten behoren. De controletaak is niet te splitsen in een deel dat ziet op betaalde en een deel dat ziet op niet-betaalde parkeerbelasting. Zulks kan tevens worden afgeleid uit de onder 6.1.3 genoemde nota van toelichting bij artikel 2 van het Besluit, waar de salarissen van parkeercontroleurs expliciet worden genoemd als kosten welke rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Een verdeling zoals door belanghebbende bepleit, acht het Hof ongerijmd.
6.2.8. Het Hof leidt uit de onder 3.6 vermelde begroting af dat de salariskosten van de parkeercontroleurs zijn begroot op ƒ 7.239.000, waarvan 75% toegerekend is aan de kosten van de naheffingsaanslagen. Dit betekent dat aan directe salariskosten van de parkeercontroleurs een bedrag is begroot van ƒ 5.429.250. Vervolgens gaat verweerder uit van een geraamd aantal naheffingsaanslagen 75.000. Hof heeft geen reden te twijfelen aan dat geraamde aantal, het getal is door belanghebbende ook niet gemotiveerd betwist. Alleen al uitgaande van het bedrag aan salariskosten van ƒ 5.429.250 gedeeld door het geraamd aantal naheffingsaanslagen van 75.000 komt het werkelijk geraamd kostenbedrag reeds op ƒ 72,39 per naheffingsaanslag. Dit is reeds meer dan het in artikel 3 van het Besluit genoemde maximum. Ook overigens is het Hof van oordeel dat uit genoemde begroting volgt dat de geraamde kosten de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten verre te boven gaan en dat de voorschriften van artikel 2 van het Besluit in acht zijn genomen.
6.3. Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof het beroep van belanghebbende ongegrond verklaren.
7. Proceskosten
Nu de bestreden uitspraak in stand blijft en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht Het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 29 augustus 2003 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.