Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2003, AL8304, 01/00135
Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2003, AL8304, 01/00135
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 september 2003
- Datum publicatie
- 13 oktober 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AL8304
- Zaaknummer
- 01/00135
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft belanghebbende terecht de onderwerpelijke leges in rekening gebracht ter zake van aanvraag bouwvergunning en beoordeling principeplan windturbineparken. Bedrag van de bouwkosten. Belanghebbende kan met een beroep op fout in toegezonden acceptgiro niet in redelijkheid volhouden dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder genoegen zou nemen met het op de acceptgiro afgedrukte lage bedrag.
Uitspraak
Kenmerk P01/00135, 00136 en 00137
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op de beroepen van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een drietal uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 8 januari 2001 (01/00135), aangevuld bij brief van 9 april 2001. Het beroep is gericht tegen een brief van verweerder van 23 november 2000, verzonden op 24 november 2000, betreffende de ten name van belanghebbende gestelde factuur voor leges ad ƒ 15.000 ter zake van de beoordeling van een principeplan voor de bouw van een windturbinepark te P.
1.2. Eveneens op 8 januari 2001 is van belanghebbende ter griffie ontvangen een beroepschrift (01/00136), aangevuld bij brief van 9 april 2001, dat is gericht tegen de uitspraak van verweerder van 23 november 2000, verzonden op 24 november 2000, betreffende de ten name van belanghebbende gestelde factuur voor leges ad ƒ 6.550 ter zake van de beoordeling van een principeplan voor de bouw van een windturbinepark te Q.
1.3. Ten slotte is op 8 januari 2001 van belanghebbende ter griffie ontvangen een beroepschrift (01/00137), aangevuld bij brief van 9 april 2001, dat is gericht tegen de uitspraak van verweerder van 23 november 2000, verzonden op 8 december 2000, betreffende de ten name van belanghebbende gestelde facturen voor leges ad ƒ 80.045 ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een bouwvergunning voor de bouw van een windturbinepark op een perceel te R.
1.4. Ter zake van de onder 1.1 tot en met 1.3 vermelde beroepschriften heeft de griffier op 12 maart 2001, 16 februari 2001 en 24 januari 2001 griffierechtnota's aan belanghebbende gezonden. Ter zake van de beroepen met nummer 01/00136 en 01/00137 is het verschuldigde griffierecht tijdig voldaan. In de zaak met nummer 01/00135 heeft de griffier belanghebbende bij aangetekend schrijven van 9 april 2001 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en belanghebbende in de gelegenheid gesteld het recht alsnog binnen vier weken te voldoen. Belanghebbende heeft het griffierecht in die zaak ook na toezending van de herinnering evenwel niet voldaan.
1.5. Op 25 april 2001 zijn van verweerder verweerschriften ontvangen in de zaken met de kenmerken 01/00136 en 01/00137. Het verweerschrift in de zaak met kenmerk 01/00137 is door verweerder aangevuld bij schrijven van 5 november 2001. Van deze stukken zijn door de griffier kopieën aan belanghebbende gezonden. Het beroepschrift met kenmerk 01/00135 was in verband met de niet-betaling van het griffierecht nog niet naar verweerder gezonden.
1.6. De drie zaken zijn, met toestemming van partijen, gelijktijdig behandeld ter zitting van 23 november 2001. De in elk van de drie zaken overgelegde stukken zijn tevens gedingstuk in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgesteld.
1.7. Bij brieven van de griffier van 3 december 2001 zijn vragen gesteld aan beide partijen. Verweerder heeft geantwoord bij brief van 11 december 2001. Een kopie van deze brief is door de griffier op 8 januari 2002 aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij brieven van 25 januari 2002 geantwoord op de vragen die haar waren gesteld bij de brief van 3 december 2001 en gereageerd op de brief van verweerder van 11 december 2001. Kopieën van de brieven van belanghebbende zijn bij brief van de griffier van 30 januari 2002 aan verweerder gezonden. Verweerder heeft bij brief van 19 februari 2002, verzonden op 20 februari 2002, gereageerd. Van deze reactie heeft de griffier bij brief van 25 februari 2002 (in het hoofd is ten onrechte vermeld: 15 januari 2002) een kopie aan belanghebbende gezonden.
1.8. De zaken zijn wederom ter zitting behandeld op 29 maart 2002. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgesteld.
1.9. Vervolgens heeft het Hof de zaken gevoegd in de zin van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij brief van de griffier van 27 juni 2002 zijn vragen gesteld aan verweerder. Hij is daarbij in de gelegenheid gesteld alsnog te reageren op het beroepschrift met kenmerk 01/00135. Verweerder heeft die vragen beantwoord bij brief van 30 juli 2002, verzonden 31 juli 2002. Een kopie van die brief is bij brief van de griffier van 13 augustus 2002 aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 27 augustus 2002. Van deze reactie van belanghebbende is een kopie naar verweerder gezonden bij brief van de griffier van 21 oktober 2002.
1.10. De zaken zijn voor de derde maal ter zitting behandeld op 10 januari 2003. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgesteld.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 11 december 1998 heeft A bij de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de gemeente) een bouwvergunning aangevraagd voor de aanleg van een windturbinepark bestaande uit 16 V66 turbines op een perceel te R. A is directeur van belanghebbende. Op het aanvraagformulier werd bij de vraag naar de begrote bouwkosten volgens NEN 2631, uitgave 1979, par. 3.2, een bedrag ingevuld van ƒ 28.800.000.
2.2. Bij brief van 15 december 1998 aan A heeft de gemeente de ontvangst van de vergunningaanvraag bevestigd. In het briefhoofd werd achter "bijlage(n)" vermeld: folder.
2.3. Bij brief van 2 september 1999 aan A heeft de gemeente de onder 2.1 bedoelde vergunningaanvraag afgewezen. In de brief werd vermeld dat aan leges was verschuldigd een bedrag van ƒ 80.045, en dat voor dit bedrag separaat een factuur zou worden toegezonden.
2.4. Aan A is met dagtekening 9 september 1999 een factuur verzonden ter zake van de onder 2.3 vermelde leges. Daarop was niet het bedrag van ƒ 80.045 vermeld, maar ƒ 250.
2.5. Bij brief van 28 september 1999 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, ondertekend door B, gericht tegen de, volgens de aanhef van de brief, "Weigering gemeente Haarlemmermeer Bouwaanvraag X NV". Tevens werd in de brief bezwaar gemaakt tegen de heffing van leges. Daarbij werd opgemerkt dat belanghebbende nooit duidelijk geïnformeerd is over de hoogte van de legesbedragen.
2.6. Met dagtekening 7 december 1999 heeft verweerder aan A een aanmaning gezonden ter zake van de onder 2.4 vermelde nota ad ƒ 250. Op de tot de gedingstukken behorende kopie van deze nota is geschreven "betaald 30-12-99".
2.7. Met dagtekening 7 december 2000 is aan belanghebbende ter zake van de hiervóór onder 2.3 vermelde leges een aanvullende factuur ten bedrage van ƒ 79.795 gezonden.
2.8. Bij brief van 25 februari 2000 heeft belanghebbende bij de gemeente ingediend een verzoek om een principe-uitspraak over de bouw van een windturbinepark te P. In het verzoek worden de bouwkosten geraamd op ƒ 30.000.000 tot ƒ 40.000.000.
2.9. Bij brief van 30 maart 2000, verzonden op 31 maart 2000, heeft de gemeente belanghebbende ingelicht over de behandeling van het onder 2.8 vermelde verzoek. In die brief werd belanghebbende voorts medegedeeld dat zij ter zake van het in behandeling nemen van het verzoek, uitgaande van geraamde bouwkosten ad ƒ 35.000.000, aan leges is verschuldigd een bedrag van ƒ 15.000.
2.10. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 21 april 2000, in welke brief belanghebbende bezwaar maakt tegen de heffing van leges ad ƒ 15.000.
2.11. Met dagtekening 12 juli 2000 heeft verweerder belanghebbende een aanmaning gezonden ter zake van de onder 2.9 bedoelde verschuldigde leges.
2.12. Op 18 juli 2000 heeft belanghebbende contact opgenomen met verweerder in verband met de onder 2.11 bedoelde aanmaning. Bij brief van 23 november 2000, verzonden op 24 november 2000 heeft verweerder belanghebbende medegedeeld dat geen bezwaarschrift tegen de heffing van leges ad ƒ 15.000 is ontvangen.
2.13. Bij brief van 2 mei 2000 heeft belanghebbende bij de gemeente ingediend een verzoek om een principe-uitspraak over de bouw van een windturbinepark nabij Q.
2.14. Bij brief van 19 mei 2000, verzonden op 23 mei 2000, heeft de gemeente belanghebbende ingelicht over de behandeling van het onder 2.13 vermelde verzoek. In die brief werd belanghebbende voorts medegedeeld dat zij ter zake van het in behandeling nemen van het verzoek, uitgaande van door de gemeente geraamde bouwkosten ad ƒ 1.800.000, aan leges is verschuldigd een bedrag van ƒ 6.550.
2.15. Bij brief van 1 juni 2000 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 2.14 bedoelde heffing van leges. Bij haar brief van 23 november 2000, verzonden op 24 november 2000, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en tot de juiste bedragen leges heeft geheven.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en naar de processen-verbaal van de zittingen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Met betrekking tot de ontvankelijkheid
5.1.1. Het Hof zal eerst de ontvankelijkheid van belanghebbende in haar beroepen bespreken. De geschriften waartegen de beroepen zijn gericht zijn door verweerder verzonden op 24 november 2000 en 8 december 2000. Wat betreft de eerste twee geschriften eindigde de beroepstermijn derhalve op vrijdag 5 januari 2001 en wat betreft het laatste geschrift op 19 januari 2001. De drie beroepschriften zijn alle gedagtekend 4 januari 2001, in één envelop per post verzonden en bij het Hof binnengekomen op 8 januari 2001, zodat twee beroepschriften buiten de beroepstermijn zijn ontvangen. De envelop waarbij de beroepschriften zijn verzonden heeft als datum van het poststempel zondag 7 januari 2001. Het Hof acht aannemelijk dat de beroepschriften nog op 4 of 5 januari 2001 ter post zijn bezorgd. Nu de twee beroepschriften tegen de op 24 november 2000 verzonden geschriften van verweerder zijn ontvangen binnen een week na afloop van de termijn, zijn alle beroepen tijdig ingediend.
5.1.2. Belanghebbende heeft het voor het beroep met kenmerk 01/00135 (de heffing van leges ad ƒ 15.000 ter zake van de beoordeling van een principeplan voor de bouw van een windturbinepark bij P) verschuldigde griffierecht niet betaald, hoewel zij op de verschuldigdheid ervan is gewezen per aangetekend schrijven van de griffier. In haar brief van 25 januari 2002 schrijft belanghebbende het niet betalen van de nota griffierecht toe aan haar slechte liquiditeitspositie. Nu voor de behandeling van het beroep betaling van het griffierecht een vereiste is en het griffierecht niet is betaald, ook niet op een later tijdstip dan binnen de gestelde termijn, is het beroep in deze zaak niet ontvankelijk.
5.2. Met betrekking tot de leges ad ƒ 80.045 geheven ter zake van het windturbinepark op een perceel te R.
5.2.1. Bij brief van 2 september 1999 heeft verweerder een bedrag van ƒ 80.045 aan leges geheven. De brief was gericht aan A, op wiens naam ook de aanvraag van de bouwvergunning voor het onderhavige windturbinepark was gesteld. Partijen zijn blijkens de stukken steeds ervan uitgegaan dat genoemde A hierbij handelde voor belanghebbende. Het Hof wijst op de onder 2.5 vermelde brief van belanghebbende aan de gemeente. Het Hof zal partijen daarin volgen en ervan uitgaan dat de vergunning door belanghebbende werd aangevraagd en de heffing van leges ook ten laste van belanghebbende geschiedde.
5.2.2. In de aanvraag van de bouwvergunning werd als begroot bedrag van de bouwkosten een bedrag van ƒ 28.800.000 opgegeven. Ingevolge de ten tijde van het doen van de aanvraag geldende versie van de Legesverordening 1990 (na 26e wijziging van de tarieventabel, Gemeenteblad 1997, nr. 21) bedroeg het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor bouwwerken met bouwkosten van meer dan ƒ 1.500.000 ƒ 23.950, vermeerderd met 7,5 promille over de bouwkosten voorzover deze ƒ 1.500.000 te boven gaan. Uitgaande van de in de aanvraag vermelde bouwkosten ad ƒ 28.800.000 was aan leges in beginsel verschuldigd ƒ 228.700. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.7 van de Tarieventabel wordt het legesbedrag (volgens de tekst van de bepaling: op verzoek) verminderd met 65% indien op het verzoek om vergunning afwijzend wordt beslist. Het bedrag van ƒ 80.045 strookt met deze bepalingen van de verordening.
5.2.3. Belanghebbende stelt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een bedrag aan bouwkosten van ƒ 28.800.000. Zij stelt dat de bouwsom per windturbine ƒ 300.000 bedraagt, een bedrag dat verweerder ook heeft aangehouden bij de heffing van leges ter zake van het hierna onder 5.3. te behandelen project te Q. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als bouwkosten in de zin van de legesverordening (artikel 8.4. van de Tarieventabel) hebben te gelden de bouwkosten van het bouwvergunningplichtige werk in de zin van de UAV 1989, te toetsen aan het normblad NEN 2631. Nu belanghebbende zelf in het aanvraagformulier voor de bouwvergunning als bouwkosten conform NEN 2631 een bedrag van ƒ 28.800.000 heeft opgegeven, acht het Hof voldoende aannemelijk dat de bouwkosten in de zin van de verordening kunnen worden geraamd op het bedrag van ƒ 28.800.000. Belanghebbende bepleit een beperking van de in aanmerking te nemen bouwkosten tot ƒ 300.000 per windturbine, aangezien, zo stelt zij, de mechanische en elektrische delen in het inwendige van de windturbine niet moet worden meegeteld. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. De windturbine is slechts met inbegrip van deze onderdelen een compleet bouwwerk. Zonder de installatietechnische voorzieningen beantwoordt het, zoals belanghebbende het uitdrukt, "zichtbare gedeelte" van de windturbine niet aan zijn doel. Een windturbine is als afgerond bouwwerk niet denkbaar zonder de onderdelen die de turbine laten functioneren.
Ten slotte beroept belanghebbende zich erop dat verweerder ten aanzien van het genoemde project te Q bij de heffing van leges de bouwkosten per turbine op ƒ 300.000 heeft gesteld. Dit beroep kan belanghebbende niet baten. Bij dat verzoek was geen opgave gedaan van de geraamde bouwkosten. Vervolgens heeft de behandelende ambtenaar, zo heeft verweerder gesteld, door een fout de bouwkosten te laag ambtshalve vastgesteld. Het Hof acht de door verweerder gegeven verklaring aannemelijk. Bovendien betrof de aanvraag voor Q een ander type turbine en heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van 23 november 2001 verklaard dat de bouwkosten per type turbine verschillen. Onder die omstandigheden kan belanghebbende geen rechten ontlenen aan de vaststelling van de bouwkosten in dat andere geval.
5.2.4. Belanghebbende stelt voorts dat zij mocht menen dat de zaak was afgedaan met de betaling van ƒ 250 na de aanmaning in december 2000. Het Hof verwerpt deze stelling. In de brief van 2 september 1999 werd duidelijk vermeld dat de verschuldigde leges ƒ 80.045 bedroegen. Bij het opstellen van de factuur is (kennelijk omdat in de brief van 2 september 1999 het bedrag van ƒ 80.045 werd toegelicht door de toevoeging "35% van de totale leges, met een minimum van ƒ 250") ten onrechte een bedrag van ƒ 250 vermeld. Deze fout werkte door in de aanmaning van 7 december 1999. Het moest belanghebbende, die in haar bezwaarschrift van 28 september 1999 onmiskenbaar klaagt over de hoogte van het bedrag van de in rekening gebrachte leges, duidelijk zijn dat het op de factuur en de aanmaning vermelde bedrag onjuist was. Daaraan doet niet af dat de aanmaning is verzonden na indiening van het bezwaarschrift. Belanghebbende kan derhalve niet in redelijkheid volhouden dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder genoegen zou nemen met de betaling van het bedrag van ƒ 250 in december 1999, laat staan dat met verweerder daarover overeenstemming is bereikt.
5.2.5. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat zij nooit is geïnformeerd over de hoogte van legesbedragen en over de verschuldigdheid van leges bij weigering van de gevraagde vergunning, merkt het Hof het volgende op.
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend bij de gemeente. Gesteld noch gebleken is dat zij voorafgaand aan die indiening overleg heeft gehad met de gemeente of met verweerder. Vervolgens heeft de gemeente, na ontvangst van de aanvraag, de ontvangst bij brief van 15 december 1998 bevestigd en daarbij een folder naar belanghebbende gezonden met, naar zij stelt, daarin gevouwen een kopie van de legesverordening. Het Hof is van oordeel dat de gemeente daarmee de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar kan worden verlangd. Het acht aannemelijk dat de bedoelde stukken naar belanghebbende zijn gezonden, meer in het bijzonder naar A, en dat die stukken bij hem zijn achtergebleven. Ter zitting van 29 maart 2002 heeft B ook toegegeven dat dit niet valt uit te sluiten. Voorts blijkt uit een verslag van een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbende van 28 september 1999 dat belanghebbende zich pas na de aanvraag met de gemeente heeft verstaan. Daarbij heeft de gemeente belanghebbende in overweging gegeven om de aanvraag in te trekken, doch heeft belanghebbende er blijk van gegeven de aanvraag toch gestand te willen doen, aangezien zij op de vergunningaanvraag een beschikking wilde.
Een en ander in aanmerking genomen had belanghebbende, van wie gelet op de aard van haar activiteiten verwacht kan worden dat zij bekend is met de mogelijkheid van de heffing van leges ter zake van de aanvraag van een bouwvergunning, zelf initiatief moeten ontplooien om zich te vergewissen van de gevolgen van het indienen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Nu zij voorts om haar moverende redenen de aanvraag niet wenste in te trekken, hoewel zij door de gemeente op die mogelijkheid werd geattendeerd, kan buiten beschouwing blijven welk gevolg verweerder zou verbinden aan intrekking van de aanvraag.
De klacht van belanghebbende over de gestelde nalatigheid van de gemeente is ongegrond.
5.2.6. Belanghebbende heeft voorts nog in algemene zin geklaagd over de hoogte van het geheven legesbedrag. Zij heeft in dat verband opgemerkt dat de inspanning van de gemeente omgekeerd evenredig is aan het legesbedrag. Met betrekking tot deze klacht overweegt het Hof dat de wet de eis dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, niet verbindt aan een individuele dienst, maar aan de categorie van diensten waarvoor de desbetreffende leges worden geheven. Dat dit voorschrift is overtreden is gesteld noch gebleken, een en ander mede in het licht van de uiteenzetting van verweerder in zijn brief van 31 juli 2002. Zulks brengt ook mee dat niet kan worden gezegd dat de heffing van leges in het onderhavige geval leidt tot een heffing ten laste van belanghebbende die als onredelijk of willekeurig moet worden gekenmerkt.
5.3. Met betrekking tot de leges ad ƒ 6.550 geheven ter zake van het windturbinepark op een perceel te Q.
5.3.1. Bij brief van 19 mei 2000, verzonden op 23 mei 2000, heeft verweerder een bedrag van ƒ 6.550 aan leges van belanghebbende geheven. Het betrof de aanvraag van een principe-uitspraak van de gemeente ter zake van de voorgenomen bouw van een windturbinepark. In de aanvraag werd geen raming van de bouwkosten opgegeven. Ingevolge de ten tijde van het doen van de aanvraag geldende versie van de Legesverordening 1990 (na 28e wijziging van de tarieventabel, Gemeenteblad 1998, nr. 28) bedroeg het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor bouwwerken met bouwkosten van meer dan ƒ 1.500.000 ƒ 23.950, vermeerderd met 7,5 promille over de bouwkosten voorzover deze ƒ 1.500.000 te boven gaan. Uitgaande van de geraamde bouwkosten ad ƒ 1.800.000 was aan leges in beginsel verschuldigd ƒ 26.200. Ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.1., onderdeel a, van de Tarieventabel bedraagt het legesbedrag 25% van het zojuist genoemde tarief, indien het gaat om het in behandeling nemen van een verzoek tot beoordeling van een principeplan. Het bedrag van ƒ 6.550 strookt met deze bepalingen van de verordening.
5.3.2. Belanghebbende voert aan dat het haar verbaast dat zij moet betalen voor een verzoek om de mening van het college van burgemeester en wethouders te mogen vernemen.
Gelet op de bewoordingen en de inhoud van de brief van belanghebbende aan de gemeente van 2 mei 2000 heeft de gemeente, naar het oordeel van het Hof, de brief van belanghebbende terecht aangemerkt als een verzoek tot beoordeling van een principeplan in de zin van de legesverordening. Dit brengt mee dat verweerder vervolgens met recht leges van belanghebbende heeft geheven. Voor zover belanghebbende stelt dat zij onbekend was met de omstandigheid dat ter zake van de beoordeling van een principeplan leges zouden worden geheven overweegt het Hof, daargelaten de vraag welke gevolgen zouden moeten worden verbonden aan die onbekendheid, het volgende.
Zoals onder 5.2.5 werd overwogen acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende, althans A, na toezending van de brief van verweerder van 15 december 1998, beschikte over de kopie van de legesverordening zoals die door verweerder aan belanghebbenden wordt toegezonden. Tot de stukken van het geding behoort een folder met een uittreksel van de legesverordening, door verweerder aan het Hof gezonden bij de brief van 11 december 2001. Voorts behoort tot de stukken, als bijlage van het beroepschrift in de zaak 01/00136, een kopie van een deel van de Tarieventabel, blijkens de randschriften kennelijk per fax verzonden door A aan B. Gelet op de opmaak van deze stukken is het Hof van oordeel dat zeker niet aannemelijk is dat belanghebbende, zoals zij stelt in haar brief van 25 januari 2002, wel was ingelicht over de leges ter zake van een bouwvergunning (artikel 8.1 van de Tarieventabel) maar niet over de leges ter zake van de behandeling van een principeplan.
5.3.3. Voorts voert belanghebbende aan dat de gemeente Haarlemmermeer bij haar weten de enige gemeente is die kosten in rekening brengt. Belanghebbende vindt dit discriminerend. Het staat de gemeente evenwel vrij voor het verlenen van de door belanghebbende gevraagde dienst leges te heffen. De omstandigheid dat andere gemeenten, naar belanghebbende stelt, hiervan afzien, doet daaraan niets af.
5.3.4. Belanghebbende heeft voorts nog in algemene zin geklaagd over de hoogte van het geheven legesbedrag en in dat verband opgemerkt dat voor het beoordelen van een principeplan een bedrag van ƒ 250 redelijk is. Met betrekking tot deze klacht overweegt het Hof dat de wet de eis dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, niet verbindt aan een individuele dienst, maar aan de categorie van diensten waarvoor de desbetreffende leges worden geheven. Dat dit voorschrift is overtreden is gesteld noch gebleken. Zulks brengt ook mee dat niet kan worden gezegd dat de heffing van leges in het onderhavige geval leidt tot een heffing ten laste van belanghebbende die als onredelijk of willekeurig moet worden gekenmerkt.
5.4. Slotsom
De vorenstaande overwegingen leiden tot de gevolgtrekking dat het beroep met kenmerk 01/00135 niet-ontvankelijk is en dat beide andere beroepen ongegrond zijn.
6. Proceskosten
Nu de beroepen van belanghebbende niet ontvankelijk dan wel ongegrond zijn en zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep met kenmerk 01/00135;
verklaart de andere beroepen ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 30 september 2003 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk P01/00135, 00136 en 00137