Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2003, AM7962, 02/06224

Gerechtshof Amsterdam, 17-10-2003, AM7962, 02/06224

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 oktober 2003
Datum publicatie
5 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AM7962
Formele relaties
Zaaknummer
02/06224
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 18, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

Busstation bij station Alkmaar: geen openbare weg. Busmaatschappij is gebruiker voor WOZ.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen van de gemeente Alkmaar, verweer-der.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 24 oktober 2002, aangevuld bij schrijven van 3 februari 2003.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 17 september 2002, betreffende de ten name van belanghebbende genomen beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak Stationsweg 51 te Alkmaar voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 de-cember 2005 is vastgesteld op € 250.000,-.

Na bezwaar tegen de beschikking is de vastgestelde waarde bij de bestreden uitspraak ge-handhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot nihil.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestre-den uitspraak.

Ter zitting van 10 oktober 2003 zijn verschenen (…).

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. De waardebeschikking heeft betrekking op een onroerende zaak bestaande uit het bus-station gelegen bij het spoorwegstation in Alkmaar. Het busstation bestaat uit een ter zijde van de openbare weg gelegen terrein dat is voorzien van bestrating met in verflijnen aanduiding van verkeersstromen en opstelplaatsen voor bussen, bushalteborden, abri's, straatverlichting en enkele bomen. Het terrein is aan twee zijden toegankelijk voor voertuigen. De toegangen zijn gelegen aan de uiteinden van de lange zijde van het terrein en verbinden het busstation met de parallel daaraan lopende openbare weg.

2.2. Bij beide toegangen zijn geplaatst verkeersborden 'verboden in te rijden' voor be-stuurders, met daaronder een bord met de aanduiding: uitgezonderd bussen.

2.3. Het terrein is eigendom van de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) welke in 1979 ter zake van onder meer het busstation een overeenkomst is aangegaan met de gemeente Alkmaar en met A N.V., waarvan belanghebbende de rechtsopvolger is. De overeenkomst vervangt een in 1938 tussen de NS en de gemeente gesloten overeenkomst. De overeenkomst is gewijzigd in 1984, 1988, nogmaals in 1988, en in 1992.

2.4. De onder 2.3 bedoelde overeenkomst behoort tot de gedingstukken en bevat onder meer de volgende bepaling:

Artikel 7. (Niet openbaarheid)

1. Ten bewijze, dat de op de tekening binnen de groene omlijningen aangegeven terreinen, zoals die eigendom van NS zijn - met uitzondering van het gedeelte Stationsweg - c.q. krachtens het bepaal-de in artikel 15, eigendom van NS worden, niet openbaar zijn in de zin van de wegenwet, zal de gemeente in overleg met NS kentekenen, als bedoeld in artikel 4, derde lid van de Wet, plaatsen en in stand houden.

2. De daartoe nodige tegels zal NS aan de gemeente kosteloos ter beschikking stellen

3. Voorts zal de gemeente de grens van het spoorwegterrein voortdurend voor haar rekening door kennelijke, door NS ter beschikking te stellen tekenen aanduiden en aangeduid houden.

2.5 Van de onroerende zaak wordt gebruik gemaakt door de bussen en het personeel van belanghebbende en door busreizigers.

2.6 Partijen hebben er mee ingestemd dat de uitspraak zodra deze gereed is, zonder voor-afgaande aankondiging wordt gedaan en vervolgens wordt toegezonden.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of op de onderhavige onroerende zaak de uitzondering voor landwegen opgenomen in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling uitge-zonderde objecten Wet waardering onroerende zaken, van toepassing is en of belanghebbende terecht als gebruiker van de onroerende zaak is aangemerkt.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het hof naar de stukken van het geding.

Ter zitting is daarop de volgende aanvulling gegeven:

4.1. Namens belanghebbende:

Het busstation is feitelijk een openbare weg bestaande uit een verzameling haltes.

Ik verwijs naar de uitspraak Hof Amsterdam inzake het busstation in Beverwijk, in welke zaak belanghebbende in het gelijk is gesteld.

Belanghebbende gebruikt met haar bussen de openbare weg en kan niet als gebruiker van het busstation worden aangemerkt.

Het terrein is feitelijk toegankelijk gebleven ondanks de verbodsborden.

Een mogelijke vergissing bij de vermelding van B BV op de waardebeschikking naast de naam van belanghebbende, zal ik de gemeente niet euvel duiden. Belanghebbende verzorgde ook B-vervoer. De organisatie van belanghebbende was in die tijd voortdurend in beweging.

4.2. Namens verweerder:

Rond 1930 was er geen weg ter plaatse aanwezig.

Voor zover bekend is ter zake van het gebruik van het busstation voor het eerst in 1938 een overeenkomst gesloten tussen de NS en de gemeente.

Tot de onroerende zaak zijn niet gerekend het voetpad en het fietspad welke aan de zijde die niet aan de openbare weg grenst, langs het busstation lopen.

De perrons en abri's zijn niet in de waardering betrokken omdat toentertijd de procedure met de NS over het station Alkmaar nog liep en het hof in die procedure de perrons en abri's had uitgezonderd.

De verwijzing naar B BV op de waardebeschikking duidt waarschijnlijk op het feit dat deze met belanghebbende een gezamenlijk kantoor had. De gemeente volgt bij de tenaamstelling en adressering altijd de opgave die belanghebbende doet.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Gelet op de feiten is het Hof van oordeel dat het busstation zodanig is gescheiden van de ernaast gelegen openbare weg dat het niet naar verkeersopvattingen als een onderdeel van die weg kan worden aangemerkt. Daarnaast is het busstation niet zodanig met de openbare weg verbonden dat het daarvan niet kan worden afgezonderd zonder dat schade van enige betekenis wordt aangebracht aan die weg of het busstation. Het busstation kan derhalve niet worden aangemerkt als een bestanddeel van de weg waaraan het gelegen is.

5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het busstation als een onroerende zaak in de zin van artikel 16 Wet waardering onroerende zaken moet worden aangemerkt. Gelet op de feite-lijke omstandigheden is het Hof van oordeel dat dit een juist uitgangspunt is.

5.3. Voor de beantwoording van de vraag of op het busstation de uitzondering voor open-bare landwegen van toepassing is, moet worden onderzocht of er sprake is van een openbare weg in de zin van de Wegenwet (Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35 502, BNB 2001/378 en Belastingblad 2001, blz. 996). Hierop gelet is, anders dan belanghebbende stelt, een even-tuele feitelijke openbaarheid van het terrein van het busstation niet doorslaggevend.

5.4. Op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel III, van de Wegenwet is een weg openbaar wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming openbare weg heeft gegeven. Het hof merkt hierbij op dat niet gesteld of gebleken is dat er zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel I of II, van de Wegenwet.

5.5. Belanghebbende heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de raad van de ge-meente zijn, voor openbaarheid noodzakelijke, medewerking als bedoeld in artikel 5 van de Wegenwet heeft gegeven aan een wens van de rechthebbende op de weg - zijnde de NS - om aan de weg de bestemming openbare weg te geven. Veeleer blijkt uit artikel 7 van de overeen-komst tussen de NS, de gemeente en A N.V. dat zowel de rechthebbende als de gemeente juist niet het oogmerk hebben gehad om aan het busstation de bestemming openbare weg te geven. Het busstation is derhalve niet een openbare weg in de zin van de Wegenwet.

5.6. Gelet op het vorengaande is er geen sprake van een openbare weg in de zin van de uit-zondering van openbare landwegen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.

5.7. Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of belanghebbende terecht als ge-bruiker van de onroerende zaak is aangemerkt. Gelet op de ligging van het terrein ziet het Hof geen aanleiding voor de veronderstelling dat behoudens een incidenteel geval, anderen dan belanghebbende en buspassagiers gebruik maken van het terrein. Gelet op het feit dat de voet-gangers het terrein betreden om als passagiers plaats te nemen in de bussen van belangheb-bende die het busstation aandoen of om zich, na zodanig busvervoer, naar elders te begeven, moet het gebruik door de voetgangers naar het oordeel van het Hof worden aangemerkt als gebruik door belanghebbende. Belanghebbende is derhalve terecht als gebruiker van de onroe-rende zaak aangemerkt.

5.8. Het beroep is derhalve ongegrond.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandighe-den hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 17 oktober 2003 door mrs. Schaap, Steenbergen en Kruimel, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.