Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2003, AM7963, 03/01965 PV

Gerechtshof Amsterdam, 15-10-2003, AM7963, 03/01965 PV

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 oktober 2003
Datum publicatie
5 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AM7963
Zaaknummer
03/01965 PV
Relevante informatie
Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 [Tekst geldig vanaf 01-07-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-07-01] art. 8, Ziekenfondswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2006] [Regeling ingetrokken per 2006-01-01] art. 3d

Inhoudsindicatie

In geschil is of de onderhavige voorlopige aanslag in de premie Ziekenfondswet moet worden verminderd tot nihil, nu belanghebbende eveneens ingevolge het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (hierna: Besluit GVP) verplicht is verzekerd voor ziektekosten. Het Hof overweegt dat van een blijvende dubbele verzekering en/of dubbele premiebetaling voor belanghebbende geen sprake is en dat evenmin kan worden gezegd dat belanghebbende geen aanspraken aan de ziekenfondsverzekering kan ontlenen of geldend kan maken. De voorlopige aanslag is naar het oordeel van het Hof terecht opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Negende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 10 april 2003 van Y, de inspecteur, betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 30 mei 2002 opgelegde voorlopige aanslag in de premie Ziekenfondswet voor het jaar 2001.

Het beroep is behandeld ter zitting van 1 oktober 2003.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende geniet in 2001 winst uit een feitelijk door haarzelf gedreven onderneming. Daarnaast is belanghebbende fulltime werkzaam bij de politie A. Belanghebbende is in 2001 verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: de WAZ).

2. In geschil is of de onderhavige voorlopige aanslag in de premie Ziekenfondswet moet worden verminderd tot nihil, nu belanghebbende eveneens ingevolge het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (hierna: Besluit GVP) verplicht is verzekerd voor ziektekosten. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op grond van de regeling van artikel 3d van de Ziekenfondswet voor het jaar 2001 verplicht ziekenfondsverzekerd is.

3. In artikel 8 van het Besluit GVP (tekst 2001) is het volgende bepaald: "De vergoedingen of tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 7, worden niet toegekend (…) indien met betrekking tot de kosten, voortvloeiende uit ziekte of ongeval overeenkomstige aanspraken tegenover derden bestaan (…)."

Uit deze bepaling volgt, naar ook tussen partijen vaststaat, dat de politieambtenaar die (mede) verplicht verzekerd is in de zin van de Ziekenfondswet zich voor vergoedingen van en tegemoetkomingen in de ziektekosten eerst dient te wenden tot de ziekenfondsverzekering en dat de GVP-verzekering vervolgens slechts vergoedingen van en tegemoetkomingen in ziektekosten verstrekt voor zover deze kosten niet door de ziekenfondsverzekering worden gedekt. Vaststaat voorts dat de GVP-verzekering een ruimere en betere dekking geeft dan de ziekenfondsverzekering en mitsdien in zoverre kan worden aangemerkt als een aanvullende verzekering.

4. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat, gelijk de inspecteur heeft gesteld, de politieambtenaar die (mede) verplicht verzekerd is in de zin van de Ziekenfondswet na het overleggen van betaalbewijzen bij de Dienst geneeskundige verzorging politie (hierna: DGVP) aanspraak kan maken op restitutie van het nominale en het procentuele deel van de premie Ziekenfondswet (tot maximaal het bedrag van de GVP-verzekeringspremie). Zij heeft echter gesteld dat met die restitutie door de DGVP drie maanden zijn gemoeid en dat de administratieve rompslomp welke aldus door de DGVP, althans de overheid, wordt veroorzaakt niet op haar mag worden afgewenteld. Zij stelt, naar het Hof begrijpt, dat de van haar ingehouden premie voor de GVP-verzekering moet worden verrekend met de premie Ziekenfondswet. Uit dien hoofde dient de onderhavige voorlopige aanslag te worden verminderd tot nihil, aldus belanghebbende.

5. Het Hof overweegt dat uit het onder 3. en 4., eerste volzin, vermelde volgt dat van een blijvende dubbele verzekering en/of dubbele premiebetaling voor belanghebbende geen sprake is en dat evenmin kan worden gezegd dat belanghebbende geen aanspraken aan de ziekenfondsverzekering kan ontlenen of geldend kan maken. In zoverre is dan ook naar 's Hofs oordeel geen sprake van strijd met het doel of de strekking van de Ziekenfondswet. Nu voorts vaststaat dat belanghebbende voor het jaar 2001 overigens voldoet aan alle in artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet bedoelde voorwaarden voor de verplichte ziekenfonds-verzekering, is de voorlopige aanslag naar het oordeel van het Hof terecht opgelegd. De omstandigheid dat de door de DGVP gevolgde werkwijze voor de restitutie van de ziekenfondspremie door belanghebbende als uiterst omslachtig wordt ervaren, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof merkt hierbij nog op dat, nu sprake is van een in het kader van haar dienstbetrekking verplichte verzekering, belanghebbende haar bezwaren omtrent de premierestitutie door de DGVP dient te richten aan het adres van haar werkgever.

6. Belanghebbende heeft, naar het Hof begrijpt, nog gesteld dat de verplichte ziekenfondsverzekering in haar geval onbillijk en onredelijk uitwerkt. Het Hof verstaat deze grief als een bezwaar tegen de Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 461 (inzake de invoering van de ziekenfondsverzekeringsplicht voor zelfstandigen) en/of tegen de regeling van artikel 3d van de Ziekenfondswet. Over deze grief van belanghebbende kan het Hof zich niet uitlaten, omdat belanghebbende zich daarmee richt tegen de (regeling van artikel 3d van de) Ziekenfondswet als zodanig. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, bepaalt immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. De bezwaren van belanghebbende tegen de hier bedoelde wettelijk regeling behoren dan ook gericht te worden aan het adres van de wetgever.

7. Op grond van al het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de voorlopige aanslag terecht is opgelegd. Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 15 oktober 2003 door mr. Faase, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Schiltkamp als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.