Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2003, AN7784, 02/05873
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2003, AN7784, 02/05873
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2003
- Datum publicatie
- 12 november 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AN7784
- Zaaknummer
- 02/05873
Inhoudsindicatie
De B.V. heeft aan belanghebbende van 1 januari 1999 tot en met 9 mei 1999 een gezinsauto ter beschikking gesteld. Na 9 mei 1999 betrof dit een cabrio. De B.V. heeft de gezinsauto na 9 mei 1999 ter beschikking gesteld aan de echtgenote. In geschil is welke consequenties de met de inspecteur gemaakte afspraak ter zake van de gezinsauto heeft voor de toepassing van het autokostenforfait ten aanzien van belanghebbende. Het door de inspecteur gedane voorstel kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan gericht te zijn op vermindering van de arbeidsbeloning van de echtgenote en dienovereenkomstige verhoging van de arbeidsbeloning van belanghebbende.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X, wonende te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 23 september 2002, ingediend door gemachtigde, en aangevuld bij brief van 6 november 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 13 augustus 2002, op het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De aanslag was met dagtekening 12 april 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 250.808, en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van f 235.434.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft met toestemming van de voorzitter van de Belastingkamer een conclusie van repliek ingediend; daarop heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 augustus 2003. Bij brief van 5 augustus 2003, welke door het Hof als een nader stuk wordt aangemerkt, heeft de gemachtigde doen weten dat geen gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid die zitting bij te wonen. De inspecteur is verschenen in de persoon van Y. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1948, is gehuwd met A (hierna: de echtgenote). Belanghebbende is oogarts.
2.2. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van B B.V. (de B.V.). Belanghebbende oefent zijn werkzaamheden als oogarts onder meer uit in loondienst bij de B.V., welke deel uitmaakt van de Maatschap C. Ook de echtgenote is in loondienst bij de B.V. Zij verricht ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de praktijkuitoefening. In het onderhavige jaar betaalde de B.V. aan belanghebbende een salaris van f 193.830 en aan de echtgenote een salaris van f 24.456.
2.3. De B.V. heeft aan belanghebbende een auto ter beschikking gesteld. In de periode 1 januari tot en met 9 mei 1999 betrof dit een Saab 900 S 2.0 (hierna: de gezinsauto), na 9 mei 1999 betrof dit een Saab 9-3 SE FSP Cabrio 2.0 (hierna: de cabrio). De B.V. heeft de gezinsauto na 9 mei 1999 ter beschikking gesteld aan de echtgenote. Met de gezinsauto zijn in de periode 1 januari tot en met 9 mei 1999 meer dan 1000 privé-kilometers gereden. Ook na 9 mei 1999 zijn met de gezinsauto meer dan 1000 privé-kilometers gereden. Met de cabrio zijn nagenoeg uitsluitend zakelijke kilometers gereden.
2.4. In de aangifte van belanghebbende is het autokostenforfait aangegeven ter zake van de gezinsauto voor de periode 1 januari tot en met 9 mei 1999. In de aangifte van de echtgenote is het autokostenforfait aangegeven ter zake van de gezinsauto voor de periode 10 mei tot en met 31 december 1999.
2.5. Bij de aanslagregeling ten aanzien van belanghebbende heeft de inspecteur zich - blijkens zijn brief aan de gemachtigde van 18 december 2001 - op het standpunt gesteld dat het autokostenforfait ook in aanmerking moet worden genomen voor de cabrio omdat, over het gehele jaar bezien, met de door de B.V. aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto's in totaal meer dan 1000 privé-kilometers zijn gereden.
Bij de aanslagregeling ten aanzien van de echtgenote heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de totale beloning - een salaris van f 24.456 en het ter beschikking stellen van een auto met een cataloguswaarde van omstreeks f 60.000 - bovenmatig is in verhouding tot de verrichte werkzaamheden.
2.6. In een telefoongesprek met de gemachtigde, gevoerd op 18 februari 2002, heeft de behandelende ambtenaar een voorstel ter afdoening van de met betrekking tot de aangifte van de echtgenote gerezen geschilpunten gedaan, welk voorstel door de gemachtigde zou worden voorgelegd aan belanghebbende en diens echtgenote.
2.7. In zijn brief van 26 februari 2002 aan de behandelende ambtenaar heeft de gemachtigde onder meer het volgende vermeld:
'Op 18 februari 2002 heeft er telefonisch overleg plaatsgevonden tussen u en ondergetekende. Aan de orde was de hoogte van de arbeidsvergoeding van [de echtgenote], bestaande uit een salaris en de ter beschikking gestelde Saab 900 S 2.0. Het volgende voorstel zouden wij met cliënt bespreken:
1. In de aangifte (…) is aangegeven dat aan [de echtgenote] gedurende de periode 11 maart [bedoeld zal zijn: 11 mei - Hof] 1999 tot 1 januari 2000 een Saab 900 S 2.0 ter beschikking is gesteld door [de B.V.]. De Saab 900 S 2.0 zal echter beschouwd worden als ter beschikking te zijn gesteld aan [belanghebbende].
2. De zakelijke arbeidsbeloning die [de echtgenote] ontvangt van [de B.V.] zal met ingang van 1 januari 1999 worden verlaagd. Voorgaande jaren zullen niet worden gecorrigeerd. U noemde een bedrag van f 10.000 (…) per jaar als redelijk.
Wij hebben de voorstellen voorgelegd aan en uitgebreid besproken met [belanghebbende]. Hij kan zich vinden in het eerste punt betreffende de Saab 900 S 2.0. De Saab 900 S 2.0 zal derhalve beschouwd worden als ter beschikking te zijn gesteld aan [belanghebbende].
[Belanghebbende] kan zich echter vooralsnog niet vinden in de arbeidsbeloning voor [de echtgenote] van f 10.000 per jaar (…)
Aangezien wij desondanks graag tot een afspraak met u komen teneinde deze discussie in der minne te schikken, stellen wij voor de arbeidsbeloning van [de echtgenote] te stellen op afgerond f 16.000 (…) Hiermee wordt de arbeidsbeloning met één derde verlaagd, hetgeen wat ons betreft - in combinatie met de correctie ten aanzien van de auto - een ruimhartige stap in de richting van uw standpunt is'.
2.8. De behandelende ambtenaar heeft bij brief van 6 maart 2002 onder meer het volgende meegedeeld over de afhandeling van de aangiften.
'Ik heb de aangifte (…) van [belanghebbende] (…) beoordeeld. Deze beoordeling geeft mij aanleiding van de aangifte af te wijken. (…)
Inkomsten die onder de loonbelasting vallen
M.b.t. de werkzaamheden van [de echtgenote] voor de BV zijn wij overeengekomen dat de arbeidsbeloning vanaf 1 januari 1999 op f 16.000 gesteld wordt (…) Voorts zijn wij overeengekomen dat de forfaitaire bijtelling inzake de aan [de echtgenote] ter beschikking gestelde auto bij [belanghebbende] in aanmerking wordt genomen.
De in 1999 genoten looninkomsten van [de echtgenote] worden voor f 8.456 in aanmerking genomen bij [belanghebbende], correctie f 8.456. De aanslag van [de echtgenote] zal met hetzelfde bedrag (ambtshalve) verminderd worden.
Privé-voordeel van een auto van de werkgever
De bij [de echtgenote] aangegeven bijtelling ad f 7.503 wordt conform bovenstaande in aanmerking genomen bij [belanghebbende], correctie f 7.503.
De aanslag van [de echtgenote] zal met hetzelfde bedrag (ambtshalve) verminderd worden.
Zoals reeds meegedeeld blijf ik bij mijn standpunt dat ook voor de Saab (…) cabrio (…) de forfaitaire bijtelling in aanmerking dient te worden genomen. Correctie derhalve 20% x 236/360 x f 118.894 = f 15.374.
(…)
Als u het niet eens bent met het vorenstaande, dan kunt u na ontvangst van de aanslag een bezwaarschrift indienen'.
2.9. Tegen de aanslag heeft belanghebbende bij brief van 3 mei 2002 bezwaar gemaakt. Daarbij is onder meer het volgende aangevoerd:
'In de aangifte (…) ten name van [de echtgenote] is aangegeven dat aan [de echtgenote] gedurende de periode 11 maart [bedoeld zal zijn: 11 mei] 1999 tot 1 januari 2000 een Saab 900 S 2.0 ter beschikking is gesteld door [de B.V.]. Inmiddels is komen vast te staan dat deze auto in feite niet aan [de echtgenote] ter beschikking stond, maar aan [belanghebbende]. Terzake vindt bij hem een bijtelling plaats wegen privé-gebruik. Met betrekking tot de Saab (…) Cabrio (…) stelt u zich in uw brief van 6 maart 2002 op het standpunt dat de forfaitaire bijtelling in aanmerking dient te worden genomen. Hiertegen maken wij bezwaar, aangezien het autokostenfictie per ter beschikking gestelde auto dient te worden toegepast (BNB 1993/151 en BNB 1994/111). Aangezien [belanghebbende] een sluitende kilometeradministratie heeft bijgehouden met betrekking tot de (…) Cabrio (…) (in 1999 124 privé-kilometers), bedraagt de bijtelling voor de inkomstenbelasting nihil.
Het door u aangehaalde arrrest (BNB 1998/55) (…) is niet van toepassing, aangezien geen sprake is van achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto's, maar van twee gelijktijdig ter beschikking staande auto's. Voor de (…) Cabrio (…) heeft belastingplichtige voldaan aan de tegenbewijsregeling (…) Wij verzoeken u het belastbaar inkomen te verlagen met een bedrag van f 15.374 tot een bedrag van f 235.434.'
3. Geschil
In geschil is welke consequenties de gemaakte afspraak ter zake van de gezinsauto heeft voor de toepassing van het autokostenforfait ten aanzien van belanghebbende. Partijen zijn het daarbij erover eens dat het forfait ten aanzien van de gezinsauto voor het gehele jaar in aanmerking dient te worden genomen bij belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de vraag of daarnaast het (tijdsevenredig toe te passen) autokostenforfait ten aanzien van de cabrio in de heffing dient te worden betrokken.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting van 20 augustus 2003.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Uit de wederzijdse gedingstukken maakt het Hof op dat partijen beoogd hebben een bindende afspraak te maken waarbij het privé-gebruik van de gezinsauto uitsluitend bij belanghebbende in de heffing zou worden betrokken. Zij verschillen slechts van opvatting over de uitleg van de gemaakte afspraak.
5.2. De inspecteur betoogt, kort gezegd, dat de afspraak slechts inhield de bijtelling ten aanzien van de gezinsauto, ook voor zover deze feitelijk aan de echtgenote ter beschikking stond, geheel bij belanghebbende in aanmerking te nemen. De toepassing van het autokostenforfait ten aanzien van de cabrio wordt niet door de afspraak geraakt.
5.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de afspraak inhield dat de gezinsauto geacht werd ter beschikking te zijn gesteld aan belanghebbende. Dit brengt dan mee dat belanghebbende met ingang van 10 mei 1999 zowel de gezinsauto als de cabrio bezigde, met als gevolg dat voor de cabrio - waarmee minder dan 1000 privékilometers zijn gereden - geen bijtelling kan plaatsvinden.
5.4. Het gelijk in dit interpretatiegeschil is aan de inspecteur. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
5.4.1. De aanleiding tot het telefoongesprek van 18 februari 2002 was de hoogte van de arbeidsbeloning van de echtgenote. Zoals de gemachtigde begrepen moet hebben, vond de inspecteur die arbeidsbeloning bovenmatig. Tegen die achtergrond kan het door de inspecteur gedane en door de gemachtigde in zijn in 2.7. weergegeven brief vervatte voorstel redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan gericht te zijn op vermindering van de arbeidsbeloning van de echtgenote en dienovereenkomstige verhoging van de arbeidsbeloning van belanghebbende. De door de inspecteur gegeven verklaring dat dit een voorbeeld is van een wel vaker toegepaste praktische oplossing om te vermijden dat een (vermomde) uitdeling door de B.V. - met alle fiscale rompslomp vandien - in aanmerking moet worden genomen, komt het Hof aannemelijk voor. In dit kader acht het Hof aannemelijk dat de afspraak niet wilde fingeren dat de gezinsauto (ook na 9 mei 1999) feitelijk werd gebruikt door belanghebbende, maar uitsluitend ertoe strekte dat voor de toepassing van de fiscale bijtelling die auto geacht werd ter beschikking te zijn gesteld aan belanghebbende.
5.4.2. De tekst van de in 2.7. vermelde brief geeft geen enkel aanknopingspunt dat de gemachtigde het anders heeft begrepen. In ieder geval heeft de inspecteur uit die brief niet iets anders hoeven op te maken. In de lezing die belanghebbende thans verdedigt, zou het immers voor de hand hebben gelegen dat de gemachtigde - die op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur dat bij belanghebbende een bijtelling ter zake van de cabrio diende plaats te vinden - in zijn brief uitdrukkelijk aan de orde zou hebben gesteld dat, en welke, gevolgen de afspraak zou hebben voor de toepassing van het autokostenforfait ter zake van de cabrio. De in deze procedure door belanghebbende voorgestane uitleg en gevolgen, komen voor het eerst kenbaar naar voren in het bezwaarschrift. Dat kan evenwel geen verandering meer brengen in de inhoud van de afspraak.
5.5. Het Hof merkt tenslotte nog op, de onderhavige afspraak niet zozeer in strijd te achten met een juiste wetstoepassing dat met die afspraak geen rekening zou moeten worden gehouden bij de aanslagregeling.
5.6. Op grond van al het vorenoverwogene luidt de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 5 november 2003 door mrs. Den Boer, Faase en Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Schiltkamp als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.