Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-09-2003, AN8904, 00/04165

Gerechtshof Amsterdam, 09-09-2003, AN8904, 00/04165

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 september 2003
Datum publicatie
26 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AN8904
Zaaknummer
00/04165
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 29

Inhoudsindicatie

De inspecteur slaagt niet erin aannemelijk te maken dat het vermogen waarvan vaststaat dat belanghebbende daarover in 1998 beschikte, in 2000 heeft gerendeerd. Aldus komt niet vast te staan dat er voldoende grond is voor de door de inspecteur gestelde (zogenoemde) 'omkering van de bewijslast'. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende inkomsten heeft genoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen 1 te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ingekomen op 12 december 2000, ingediend door A te Q als zijn gemachtigde (hierna: gemachtigde). Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 10 november 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. De aanslag, gedagtekend 13 oktober 2000, is berekend naar een belastbaar inkomen van

ƒ 151.875.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot nihil.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

1.5. Ter zitting van 13 maart 2001 van de belastingkamer zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde, tot bijstand vergezeld van B, alsmede namens de inspecteur C tot bijstand vergezeld van D. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 4 juni 2002 aan partijen is toegezonden.

1.6. Op verzoek van gemachtigde heeft een daartoe aangewezen raadsheer-commissaris op 14 juni 2001 E en op 21 juni 2001 F als getuigen gehoord. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn in afschrift bij brief van 12 juli 2001 aan partijen toegezonden.

1.7. Bij brief van 24 augustus 2001 heeft de inspecteur gereageerd op de getuigenverklarin-gen van E en F. Bij brief van 30 augustus 2001 heeft gemachtigde gereageerd op de getuigenverklaringen van E en F. Bij brief van 2 oktober 2001 heeft de inspecteur op de brief van gemachtigde van 30 augustus 2001 gereageerd. De griffier heeft kopieën van de schriftelijke reacties aan de wederpartij gezonden.

1.8. Ter zitting van 14 mei 2002 zijn verschenen belanghebbende, gemachtigde, alsmede namens de inspecteur C tot bijstand vergezeld van D. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 4 juni 2002 aan partijen is toegezonden.

1.9. Op verzoek van gemachtigde heeft een daartoe aangewezen raadsheer-commissaris op 20 augustus 2002 H als getuige gehoord. Van dit getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is in afschrift bij brief van 20 augustus 2002 aan partijen toegezonden.

1.10. Bij brief van 6 september 2002 heeft de inspecteur op de getuigenverklaring van H gereageerd. Bij brief van 11 september 2002 heeft gemachtigde op de getuigenverklaring van H gereageerd. Bij brieven van 16 september 2002 heeft de griffier een kopie van de schriftelijke reactie aan de wederpartij gezonden.

1.11. Ter zitting van 4 maart 2003 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede namens de inspecteur C. Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van het door de inspecteur overgelegde stuk heeft gemachtigde kunnen kennisnemen en daarop kunnen reageren.

1.12. Ter zitting van 13 maart 2001 zijn de navolgende beroepen van belanghebbende gelijktijdig behandeld: inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995, kenmerk 99/01998; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, kenmerk 00/03014; de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, kenmerk 00/02731; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, kenmerk 00/04120; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, kenmerk 00/04165; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, kenmerk 00/04166; de navorderingsaanslag vermogensbelasting 1996, kenmerk 00/03524; de aanslag vermogensbelasting 1997, kenmerk 01/00947; de aanslag vermogensbelasting 1998, kenmerk 00/04167; de aanslag vermogensbelasting 1999, kenmerk 00/04168.

1.13. Ter zittingen van 14 mei 2002 en van 4 maart 2003 zijn gelijktijdig behandeld de onder 1.12 vermelde beroepen, alsmede het beroep van belanghebbende inzake de aanslag vermo-gensbelasting 2000, kenmerk 00/04170.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1942 en wonend te P, is in 1992 ter zake van het in bezit hebben en het in het verkeer brengen van een grote hoeveelheid softdrugs veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Belanghebbende is in 1994 uit detentie ontslagen.

2.2. Bij het verweerschrift is een kopie overgelegd van een rapport inzake een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek betreffende belanghebbende (hierna: het rapport), gedagtekend 21 september 1998. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:

"III Onderzoeksresultaten

(…)

III.b Inkomen

Van betrokkene is geen legale bron van inkomsten bekend. Hij verklaart zijn inkomen te genereren uit ongeregelde handel, zoals bemiddeling bij verkoop van schepen, auto's en onroerend goed. Bij de belastingdienst is hier niets van bekend. Hij is niet ingeschreven in enig handelsregister. (…)

Horeca 1.

Er zijn tijdens het onderzoek aanwijzingen gevonden dat betrokkene en zijn zoon (…) een aantal horeca-gelegenheden in bezit heeft (…).

(…)

III.c Uitgaven

(…)

Conservatoir beslag.

Tijdens het onderzoek is conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen, in eigendom toebehorend aan betrokkene. (…)

De aankoop door betrokkene van de (…) inbeslaggenomen voorwerpen zijn per jaar uitgesplitst als volgt:

1995: fl 475.000,- (Kotter, type Banjer en speedboot Bayliner Avanti (…);

1996: fl 70.000,- (Boot merk Boston Whaler en Mercedes (...);

1997: fl 95.538,65 (contant geld bij aanhouding; aansteker Dupont, Mercedes (...) en aanschaf nieuwe motor tbv kotter Banjer).

Gebruikelijke kosten.

De woonlasten, alsmede de kosten terzake levensonderhoud voor een alleenstaande worden geschat op tenminste fl 1.500,- per maand. Derhalve

1995: fl. 18.000,-;

1996: fl. 18.000,-;

1997: fl 13.500,-;

Overige uitgaven.

Aankoop schip, uitrusting e.d.

(…)

Ten behoeve van de aankoop van een schip, de uitrusting daarvan, alsmede een daarmee uitgevoerd transport, is kennelijk een voorschot verleend van fl. 700.000,-.

De definitieve kosten bedroegen fl. 608.464,-. Het restbedrag fl 91.536 werd door twee gedeeld. Aangenomen wordt dat de financiering door twee personen is gedaan, ieder voor de helft. Voor betrokkene geldt derhalve dat hij in 1997 ten behoeve van voorgaande heeft uitgegeven fl. 350.000,-.

Horeca 2

(…)

Bij betrokkene werden ondermeer twee notitieboekjes aangetroffen (…). Mede gelet op de gedetailleerde weergave van een groot aantal horeca-specifieke posten en de door betrokkene afgelegde verklaring wordt aangenomen dat hij tenminste een tweetal horeca-gelegenheden heeft gekocht. Onbekend is in welk jaar deze uitgaven door hem zijn gedaan. Wel is vastgesteld dat de schoondochter van betrokkene (…) café (…) exploiteert (…). Aangenomen wordt dat betrokkene dit café voor zijn schoondochter heeft gekocht. De aankoop wordt (…) verondersteld te zijn gedaan in 1997 voor in totaal fl. 121.695,-.

De aankoop van het andere café tot een totaal bedrag van fl. 87.235,- wordt verondersteld te zijn gedaan in 1996.

Recreatiepark S

(…)

1995: fl. 10.306,-

(…)

1997: fl. 8.045,-

Uitgeleend geld.

(…) fl. 154.500,-

Betrokkene heeft dit geld bij verschillende gelegenheden uitgeleend (…). Aangenomen wordt dat dit is geweest in 1996.

Winterstalling boten.

Uit onderzoek (…) is gebleken dat door betrokkene op 21 december 1996 contant

fl. 4.000,- is betaald voor de winterstalling van 4 schepen.

(…)

Betaling (…) inzake de opslag partij hashish.

Voor de opslag van een (deel)partij hashish van 2.002 kg. (…) betaalde betrokkene (…) contant fl. 40.000,- Deze uitgave is gedaan in 1997. (…)

Resumé uitgaven:

1995: fl. 503.306,-;

1996: fl. 333.735,-;

1997: fl. 278.778,-;

(…)

III.e Invoer, opslag en distributie partij 1997

De rol van betrokkene.

Uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene samen met zijn zoon vermoedelijk ver-antwoordelijk was voor de opslag, het ompakken en voor een deel de uitlevering van delen van de partij hashish aan afnemers (…)

Uit afgeluisterde telefoongesprekken en bij betrokkene aangetroffen administratieve bescheiden kan worden opgemaakt dat zij de organisatie van het transport van de partij van 9.835 kg. per schip tussen Marokko en Nederland voor hun rekening hebben genomen.

(…)

Het transport.

(…)

In het eerste half jaar van 1997 is door betrokkene en zijn zoon een schip aangekocht, uitgerust en voorzien van proviand en een bemanning. Zij hebben hiervoor een bedrag van fl. 700.000,- gereserveerd. De uiteindelijke kosten bedroegen fl. 608.464,-.

Vermoedelijk in de tweede helft van de maand juli 1997 is het schip uitgevaren richting Marokko.

(…)

Opslag deelpartij te R.

Goed zichtbaar was de rol van betrokkene rond de opslag en distributie van een deel van de partij (…) te R. Door betrokkene werd in opdracht (…) de "stash" (…) geregeld en betaald. Daarna werd de partij door betrokkene daar gebracht.

(…)

III.f (…)

Horeca 2.

Bij huiszoeking in de woning van betrokkenen werden in notitieboekjes aantekeningen gevonden waaruit kon worden opgemaakt dat cafés werden gekocht (…). Ook is gebleken, onder andere uit een door verdachte (…) (chauffeur van betrokkene) afgelegde verklaring (…) dat betrokkene geld had geleend aan een aantal personen. Hiervan werd een soort administratie bijgehouden. Uit de analyse hiervan, gevoegd bij de verklaring van (…), blijkt dat betrokkene aan diverse personen in totaal

fl. 164.500,- heeft geleend. (…) Uit het fiscaal dossier van (…) blijkt eveneens van geldleningen aan horeca-exploitanten.

(…)

III.h Boekhouding partij 1995/1996

(…)

De hiernavolgende beschrijving van de partij die vermoedelijk in 1995 of 1996 door de gebroeders (…) en vader en zoon X is geïmporteerd, beperkt zich tot de bevindingen en de conclusies aan de hand van die bevindingen zoals die aan de hand van de (…) aangetroffen administratie gedaan zijn. De aangetroffen administratie is (…) bij dit rapport gevoegd. Kort (…) samengevat zullen de bevindingen bestaan uit de administratie van een grote totaalpartij in kilogrammen, die opgedeeld wordt in subpartijen, waaraan een begrote opbrengst wordt gekoppeld, die vervolgens daadwerkelijk gerealiseerd wordt.

(…)

Conclusie partij 1995/1996.

Op grond van vorenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat, voorafgaand aan de partij die genoemd is "de partij 1997", een eerder hashtransport (…) georganiseerd door betrokkene en zijn zoon, succesvol is verlopen. Eveneens kan worden geconcludeerd dat met dit transport een partij van in totaal circa 21.113 kilogram gemoeid was. Blijkens een "voorcalculatie" zou de opbrengst (…) uitkomen op fl. 11.635.800,-."

2.3. Bij een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 september 2001 is een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 2 juni 1998, gewezen tegen belanghebbende, ver-nietigd en werd belanghebbende tot een gevangenisstraf van vier jaren, alsmede een geld-boete van ƒ 250.000, subsidiair 26 maanden hechtenis, veroordeeld ter zake van onder meer

de handel in drugs in 1997. In een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2002 is het wederrechtelijk genoten voordeel dat belanghebbende heeft genoten uit hetgeen is bewezenverklaard in het arrest van 17 september 2001 geschat en vastgesteld op € 1.222.000 (ƒ 2.693.118).

2.4. Op 3 maart 1999 is een aan belanghebbende uitgereikt en door hem ondertekend biljet voor het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 door de inspecteur retour ontvangen. Op de voor geldbedragen bestemde plaatsen in de Verzamelstaat van bladzijde 2 van het aangiftebiljet zijn horizontale strepen ingevuld. Achter de rubriek 'Uw belastbare inkomen', onderaan evenvermelde verzamelstaat, is eveneens een streepje inge-vuld.

2.5. In een brief van 28 juli 2000 schrijft gemachtigde onder meer het volgende aan de inspecteur:

"Belanghebbende heeft geen belastbaar inkomen genoten in 1998. Belanghebbende heeft evenmin belastbaar inkomen genoten in 1999. (…) Ik verzoek u deze brief op te vatten als een aanvulling op de door belanghebbende ingevulde aangiftebiljetten 1998 en 1999."

2.6. De inspecteur heeft het vastgestelde belastbare inkomen in een brief aan gemachtigde van 28 september 2000 als volgt toegelicht:

"Aangegeven belastbare inkomen ƒ nihil

Totaalbedrag afwijkingen

Rente (12 maanden tegen 4.45% marktrente gemiddeld) 152.875

Rentevrijstelling 1.000 -/-

Ik stel het belastbare inkomen vast op ƒ 151.875

De rente is als volgt berekend;

Het uitgangspunt is het vermogen per 1 januari 1997 in contanten wat naar mijn mening nihil is. Hierbij komen de contante inkomsten uit 1997 van f 3.493.918 plus rente van f 65.510. Van deze inkomsten gaan de volgende uitgaven af: aankoop Mer-cedes en nieuwe motor Kotter voor een bedrag van f 78.000, kosten camping

Uitdam f 8.045, minimale kosten levensonderhoud f 18.000 en f 20.000 in verband met de opslag van softdrugs. Het saldo wat ontstaat van f 3.435.383 heeft dan naar mijn mening gerendeerd."

3. Geschil

In geschil is of de inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende bij de bestreden uitspraak terecht heeft vastgesteld op ƒ 151.875,-.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de door partijen overgelegde pleitnota's.

4.2. Voor het verhandelde ter zittingen van 13 maart 2001 en 14 mei 2002, alsmede naar de getuigenverhoren die zijn gehouden op 14 juni 2001, 21 juni 2001 en 20 augustus 2002, verwijst het Hof naar de daarvan opgemaakte processen-verbaal.

4.3. Ter zitting van 4 maart 2003 is - zakelijk en kort weergegeven - door en namens belanghebbende nog het volgende toegevoegd:

Het was niet nodig om in een eerder stadium van de procedure voor te stellen H als getuige te horen. Voor mij is nieuw dat H ook verdachte is geweest in de zaak waarvoor ik in 1992 ben vervolgd. Misschien dat H verdachte was, omdat hij met mij omging. Het Hof wordt verzocht de zaak terug te verwijzen naar de inspecteur, omdat de rechten van belanghebbende in de bezwaarfase zijn geschonden. Het stuk dat de inspecteur thans inbrengt kan niet worden geaccepteerd.

4.4. De inspecteur heeft ter zitting van 4 maart 2003 - zakelijk en kort weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Uit het door mij overgelegde voorblad van een proces-verbaal blijkt dat H destijds ook verdachte was in de zaak waarvoor belanghebbende in 1992 is vervolgd. Dit voorblad is ook reeds eerder overgelegd, zij het in een versie waarin de naam van H was geanonimiseerd. De officier van justitie heeft toestemming verleend om gegevens uit het overgelegde tapverslag te gebruiken. Verder zijn uit dat onderzoek geen gegevens gebruikt. Belanghebbende beschikt over alle gegevens waarover de inspecteur beschikt. In de bezwaarfase heeft belanghebbende inzage gekregen in het dossier en vervolgens is er ook contact geweest over nadere informatie. Belanghebbende had daar geen behoefte aan. Hij wilde zo spoedig mogelijk een uitspraak op het bezwaarschrift. Er is voldoende gelegenheid geweest om alle stukken in te zien. Ik verwijs ook naar mijn brief van 6 september 2002.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat hij op deze grond, met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), ervan dient te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is. Belanghebbende heeft betwist dat niet de vereiste aangifte is gedaan.

5.2. Vaststaat dat belanghebbende de aan hem uitgereikte aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 heeft geretourneerd, dat daarin een belastbaar inkomen van nihil is aangegeven en dat gemachtigde in een brief van 28 juli 2000 nader heeft verklaard dat belanghebbende in 1998 geen inkomen heeft genoten. Voor de toepassing van de in artikel

27e AWR voorziene sanctie dient de inspecteur aannemelijk te maken dat aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan. In dit geval dient de inspecteur derhalve aannemelijk te maken dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Hiertoe stelt de inspecteur dat belanghebbende bij aanvang van het jaar 1998 de beschikking had over een vermogen van ƒ 3.435.383 en dat belanghebbende over dit vermogen in 1998 rente-inkomsten heeft genoten.

5.3. De omvang van het vermogen van belanghebbende bij aanvang van het jaar 1998 is tussen partijen in geschil. Verder verwijst het Hof naar zijn uitspraak inzake het beroep van belanghebbende betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, waarin is beslist dat de inspecteur het belastbaar inkomen voor dat jaar met juistheid op

ƒ 3.558.428 heeft vastgesteld. Voor de vraag of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor het jaar 1998 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, kan de vraag naar het vermogen waarover hij bij aanvang van dat jaar beschikte in het midden worden gelaten. Waar het om gaat is of dat vermogen in 1998 heeft gerendeerd. Met betrekking tot deze vraag heeft de inspecteur niet het van hem te verlangen bewijs geleverd. Enig feitelijk gegeven betreffende de vraag waar en hoe het vermogen van belanghebbende in 1998 heeft geren-deerd, is niet bijgebracht. Ook op grond van de wijze waarop belanghebbende zijn aangiftebiljet heeft ingevuld kan in een geval als het onderhavige - elke concrete aanwijzing omtrent belastbare inkomsten in 1998 ontbreekt - niet worden geoordeeld dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Mitsdien is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit oordeel houdt in dat ook overigens niet aannemelijk is te achten dat belanghebbende in 1998 rente-inkomsten heeft genoten.

5.4. Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep gegrond is en dat de bestreden uitspraak en de aanslag dienen te worden vernietigd.

5.5. Belanghebbende heeft het Hof in zijn beroepschrift verzocht de inspecteur te veroorde-len tot vergoeding van schade. Als te vergoeden schade heeft belanghebbende genoemd de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbende heeft van deze kosten ter zitting van 14 mei 2002 een berekening overgelegd. Volgens deze berekening bedragen de kosten van de bezwaarfase ƒ 368 (= € 167) per ingediend bezwaar.

5.6. Indien de inspecteur een belastingaanslag vaststelt die naderhand door de rechter wordt verminderd wegens een onjuiste uitleg dan wel een onjuiste toepassing van het recht, begaat dat bestuursorgaan daarmee een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige. Ook indien de inspecteur geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad aan de Staat dient te worden toegerekend, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur door de aanslag in de bezwaarfase te handhaven een onrechtmatige daad heeft begaan die aan de Staat moet worden toegerekend. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De door belanghebbende gestelde omvang van deze kosten acht het Hof geenszins onredelijk. Het Hof stelt de door inspecteur te vergoeden kosten als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht derhalve vast op een bedrag van € 167.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuurs-recht worden deze kosten als volgt vastgesteld: 5 (beroepschrift, verschijnen ter zitting, twee nadere zittingen, driemaal bijwonen getuigenverhoor, tweemaal schriftelijke inlichtingen) x 1 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhangende zaken) x € 322 (waarde per punt) = € 1.610. Van deze kosten rekent het Hof een gelijk gedeelte toe aan de twee samenhangende zaken (beroep inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, kenmerk 00/04165; beroep inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1999, kenmerk 00/04166).

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vernietigt de aanslag en de beschikking heffingsrente,

- gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden,

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805

en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en

- veroordeelt de inspecteur in de schade als bedoeld in artikel 8:73 Awb ten bedrage van € 167

en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 9 september 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing van de uitspraak is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.