Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-09-2003, AN8910, 00/04120

Gerechtshof Amsterdam, 09-09-2003, AN8910, 00/04120

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 september 2003
Datum publicatie
26 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AN8910
Zaaknummer
00/04120
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in 1997 een zeer aanzienlijk bedrag aan inkomsten heeft genoten uit hoofde van de betrokkenheid van belanghebbende bij de invoer van, de handel in en de opslag van drugs. Door in het aan hem uitgereikte aangiftebiljet Ib/Ph 1997 geen inkomsten te vermelden heeft belanghebbende verzuimd de vereiste aangifte te doen, met als gevolg de zogenoemde 'omkering van de bewijslast'. Belanghebbende slaagt niet erin van de onjuistheid van de bestreden uitspraak te doen blijken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ingekomen op 7 december 2000, ingediend door A te Q als zijn gemachtigde (hierna: gemachtigde). Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 10 november 2000, betreffende de aan belangheb-bende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. De aanslag, gedagtekend 13 oktober 2000, is berekend naar een belastbaar inkomen van

ƒ 3.558.428.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot nihil.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

1.5. Ter zitting van 13 maart 2001 zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde, tot bijstand vergezeld van B, alsmede namens de inspecteur C tot bijstand vergezeld van D. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 4 juni 2002 aan partijen is toegezonden.

1.6. Op verzoek van gemachtigde heeft een daartoe aangewezen raadsheer-commissaris op 14 juni 2001 E en op 21 juni 2001 F als getuigen gehoord. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn in afschrift bij brief van 12 juli 2001 aan partijen toegezonden.

1.7. Bij brief van 24 augustus 2001 heeft de inspecteur gereageerd op de getuigenverklarin-gen van E en F. Bij brief van 30 augustus 2001 heeft gemachtigde gereageerd

op de getuigenverklaringen van E en F. Bij brief van 2 oktober 2001 heeft de inspecteur op de brief van gemachtigde van 30 augustus 2001 gereageerd. De griffier heeft kopieën van de schriftelijke reacties aan de wederpartij gezonden.

1.8. Ter zitting van 14 mei 2002, waarbij zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede namens de inspecteur C tot bijstand vergezeld D. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij brief van 4 juni 2002 aan partijen is toegezonden.

1.9. Op verzoek van gemachtigde heeft een daartoe aangewezen raadsheer-commissaris op 20 augustus 2002 H als getuige gehoord. Van dit getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal is in afschrift bij brief van 20 augustus 2002 aan partijen toegezonden.

1.10. Bij brief van 6 september 2002 heeft de inspecteur op de getuigenverklaring van H gereageerd. Bij brief van 11 september 2002 heeft gemachtigde op de getuigenverklaring van H gereageerd. Bij brieven van 16 september 2002 heeft de griffier een kopie van de schriftelijke reacties aan de wederpartij gezonden.

1.11. Ter zitting van 4 maart 2003 zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, alsmede namens de inspecteur C. Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van het door de inspecteur overgelegde stuk heeft gemachtigde kunnen kennisnemen en daarop kunnen reageren.

1.14. Ter zittingen van 13 maart 2001, 14 mei 2002 en van 4 maart 2003 zijn de navolgende beroepen van belanghebbende gelijktijdig behandeld: inzake de aanslag inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1995, kenmerk 99/01998; de aanslag inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1996, kenmerk 00/03014; de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, kenmerk 00/02731; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, kenmerk 00/04120; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, kenmerk 00/04165; de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, kenmerk 00/04166; de navorderings-aanslag vermogensbelasting 1996, kenmerk 00/03524; de aanslag vermogensbelasting 1997, kenmerk 01/00947; de aanslag vermogensbelasting 1998, kenmerk 00/04167; de aanslag vermogensbelasting 1999, kenmerk 00/04168. Ter zitting van 14 mei 2002 is aan de gelijktijdige behandeling toegevoegd het beroep inzake de aanslag vermogensbelasting 2000, kenmerk 00/04170.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1942 en wonend te P, is in 1992 ter zake van het in bezit hebben en het in het verkeer brengen van een grote hoeveelheid drugs veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Belanghebbende is in 1994 uit detentie ontslagen.

2.2. Bij het verweerschrift in de zaak met kenmerk 99/01998 is een kopie overgelegd van een rapport inzake een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek betreffende belanghebbende (hierna: het rapport), gedagtekend 21 september 1998. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:

"III Onderzoeksresultaten

(…)

III.b Inkomen

Van betrokkene is geen legale bron van inkomsten bekend. Hij verklaart zijn inkomen te genereren uit ongeregelde handel, zoals bemiddeling bij verkoop van schepen, auto's en onroerend goed. Bij de belastingdienst is hier niets van bekend. Hij is niet ingeschreven in enig handelsregister. (…)

Horeca 1.

Er zijn tijdens het onderzoek aanwijzingen gevonden dat betrokkene en zijn zoon (…) een aantal horeca-gelegenheden in bezit heeft (…).

(…)

III.c Uitgaven

(…)

Conservatoir beslag.

Tijdens het onderzoek is conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen, in eigendom toebehorend aan betrokkene. (…)

De aankoop door betrokkene van de (…) inbeslaggenomen voorwerpen zijn per jaar uitgesplitst als volgt:

1995: fl 475.000,- (Kotter, type Banjer en speedboot Bayliner Avanti (…);

1996: fl 70.000,- (Boot merk Boston Whaler en Mercedes (…));

1997: fl 95.538,65 (contant geld bij aanhouding; aansteker Dupont, Mercedes (…) en aanschaf nieuwe motor tbv kotter Banjer).

Gebruikelijke kosten.

De woonlasten, alsmede de kosten terzake levensonderhoud voor een alleenstaande worden geschat op tenminste fl 1.500,- per maand. Derhalve

1995: fl. 18.000,-;

1996: fl. 18.000,-;

1997: fl 13.500,-;

Overige uitgaven.

Aankoop schip, uitrusting e.d.

(…)

Ten behoeve van de aankoop van een schip, de uitrusting daarvan, alsmede een daarmee uitgevoerd transport, is kennelijk een voorschot verleend van fl. 700.000,-.

De definitieve kosten bedroegen fl. 608.464,-. Het restbedrag fl 91.536 werd door twee gedeeld. Aangenomen wordt dat de financiering door twee personen is gedaan, ieder voor de helft. Voor betrokkene geldt derhalve dat hij in 1997 ten behoeve van voorgaande jaren heeft uitgegeven fl. 350.000,-.

Horeca 2

(…)

Bij betrokkene werden ondermeer twee notitieboekjes aangetroffen (…). Mede gelet op de gedetailleerde weergave van een groot aantal horeca-specifieke posten en de door betrokkene afgelegde verklaring wordt aangenomen dat hij tenminste een tweetal horeca-gelegenheden heeft gekocht. Onbekend is in welk jaar deze uitgaven door hem zijn gedaan. Wel is vastgesteld dat de schoondochter van betrokkene (…) café (…) exploiteert (…). Aangenomen wordt dat betrokkene dit café voor zijn schoondochter heeft gekocht. De aankoop wordt (…) verondersteld te zijn gedaan in 1997 voor in totaal fl. 121.695,-.

De aankoop van het andere café tot een totaal bedrag van fl. 87.235,- wordt verondersteld te zijn gedaan in 1996.

Recreatiepark S

(…)

1995: fl. 10.306,-

(…)

1997: fl. 8.045,-

Uitgeleend geld.

(…) fl. 154.500,-

Betrokkene heeft dit geld bij verschillende gelegenheden uitgeleend (…). Aangenomen wordt dat dit is geweest in 1996.

Winterstalling boten.

Uit onderzoek (…) is gebleken dat door betrokkene op 21 december 1996 contant

fl. 4.000,- is betaald voor de winterstalling van 4 schepen.

(…)

Betaling (…) inzake de opslag partij hashish.

Voor de opslag van een (deel)partij hashish van 2.002 kg. (…) betaalde betrokkene (…) contant fl. 40.000,- Deze uitgave is gedaan in 1997. (…)

Resumé uitgaven:

1995: fl. 503.306,-;

1996: fl. 333.735,-;

1997: fl. 278.778,-;

(…)

III.e Invoer, opslag en distributie partij 1997

De rol van betrokkene.

Uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene samen met zijn zoon vermoedelijk verantwoordelijk was voor de opslag, het ompakken en voor een deel de uitlevering van delen van de partij hashish aan afnemers (…)

Uit afgeluisterde telefoongesprekken en bij betrokkene aangetroffen administratieve bescheiden kan worden opgemaakt dat zij de organisatie van het transport van de partij van 9.835 kg. per schip tussen Marokko en Nederland voor hun rekening hebben genomen.

(…)

Het transport.

(…)

In het eerste half jaar van 1997 is door betrokkene en zijn zoon een schip aangekocht, uitgerust en voorzien van proviand en een bemanning. Zij hebben hiervoor een bedrag van fl. 700.000,- gereserveerd. De uiteindelijke kosten bedroegen fl. 608.464,-.

Vermoedelijk in de tweede helft van de maand juli 1997 is het schip uitgevaren richting Marokko.

(…)

Opslag deelpartij te U.

Goed zichtbaar was de rol van betrokkene rond de opslag en distributie van een deel van de partij (…) te U. Door betrokkene werd in opdracht (…) de "stash" (…) geregeld en betaald. Daarna werd de partij door betrokkene daar gebracht.

(…)

III.f (…)

Horeca 2.

Bij huiszoeking in de woning van betrokkene werden in notitieboekjes aantekeningen gevonden waaruit kon worden opgemaakt dat cafés werden gekocht (…). Ook is gebleken, onder andere uit een door verdachte (…) (chauffeur van betrokkene) afgelegde verklaring (…) dat betrokkene geld had geleend aan een aantal personen. Hiervan werd een soort administratie bijgehouden. Uit de analyse hiervan, gevoegd bij de verklaring van (…), blijkt dat betrokkene aan diverse personen in totaal

fl. 164.500,- heeft geleend. (…) Uit het fiscaal dossier van (…) blijkt eveneens van geldleningen aan horeca-exploitanten.

(…)

IV Voordeelsberekening

Partij 1997

(…)

Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene en zijn zoon bedroeg (…) 9.835 kilogram * fl. 800,- = fl 7.868.000,-.

(…)

Kosten.

(…)

Het totaal aan kosten wordt (…) geschat op fl. 880.164,-."

2.3. Blijkens een proces-verbaal van een zitting van de strafkamer van de Arrondissements-rechtbank te Zwolle gehouden op 10 maart 1998 heeft belanghebbende het volgende ver-klaard:

"Voor wat betreft het onder 2 telastegelegde feit ben ik betrokken geweest bij de opslag van hashish (…) te T. (…)"

2.4. Bij een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 september 2001 is een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 2 juni 1998, gewezen tegen belanghebbende, ver-nietigd en werd belanghebbende tot een gevangenisstraf van vier jaren, alsmede een geld-boete van ƒ 250.000, subsidiair 26 maanden hechtenis, veroordeeld ter zake van onder meer de handel in drugs in 1997. In een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2002 is het wederrechtelijk genoten voordeel dat belanghebbende heeft genoten uit hetgeen is bewezenverklaard in het arrest van 17 september 2001 vastgesteld op € 1.222.000

(ƒ 2.693.118).

2.5. Op 4 februari 1999 is een aan belanghebbende uitgereikt en door hem ondertekend biljet voor het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 door de inspecteur retour ontvangen. Op de voor geldbedragen bestemde plaatsen in de Verzamelstaat van bladzijde 2 van het aangiftebiljet zijn horizontale strepen ingevuld. Achter de rubriek 'Uw belastbare inkomen', onderaan evenvermelde verzamelstaat, is 'NIHIL' ingevuld.

2.6. In een proces-verbaal van een verhoor van 12 september 1997 heeft belanghebbende als verdachte onder meer het volgende verklaard:

"Ik werk niet bij een vaste werkgever. Ik heb vanaf 1957 tot 1971 gevaren op grote vaart en de laatste 10 jaar op de kleine vaart. (…) Ik voorzie in mijn levensonderhoud door hier en daar wat te handelen. Ik koop en verkoop voor andere mensen. Dit kan zijn op het gebied van boten, vrachtauto's of een woning. Roerende en onroerende zaken waarop ik dan een percentage verdien. Ik krijg geen uitkering. Ik heb geen schulden. Ik heb door deze huidige werkzaamheden geen vast maand-inkomen.

(…)

Mijn eigen vermogen is ongeveer F6000,--. Ik bezit verder geen goederen (…).

Ik heb nooit schenkingen gehad, loterijen gewonnen of iets dergelijks. Ik heb nooit grote bedragen gewonnen of gekregen. Ik heb in 1994, 2e kerstdag, in een (…) Casino (…) F46.000,-- verdiend. Ik heb van dit geld meubilair gekocht voor in de woning."

2.7. In een brief aan de inspecteur van 22 maart 1999 schrijft gemachtigde onder meer het volgende:

"Belanghebbende heeft in 1992, vóór het vertrek met de boot (…) uit Denemarken, met welke boot een transport van soft-drugs is uitgevoerd (…), bedongen dat de op-drachtgever van het transport ƒ 375.000,-- borgsom voor de boot zou betalen. Tevens heeft belanghebbende, vóór het vertrek (…) een voorschot van ƒ 500.000,-- op de vrachtprijs ontvangen. Die bedragen heeft belanghebbende in zijn kelderbox in een viskoffer verstopt. Na het uitzitten van de gevangenisstraf kon belanghebbende over

ƒ 875.000,-- beschikken. (…)

Omdat het transport uiteindelijk niet is geslaagd zou het voorschot op het transport wellicht door belanghebbende moeten worden terugbetaald. De opdrachtgever heeft zich niet meer bij belanghebbende gemeld. (…) Omdat de opdrachtgever zich later niet meer tot belanghebbende heeft gewend, gaat belanghebbende er thans van uit dat

hij de rechtmatige bezitter van het bedrag ad ƒ 875.000,-- is. (…) Van die liquide

middelen heeft belanghebbende de boten en auto's gekocht waarop door de ontvanger beslag is gelegd."

2.8. Op 9 augustus 1992 heeft in de woning van belanghebbende op - destijds - het adres a-straat 1 hoog een huiszoeking plaatsgevonden (hierna: de huiszoeking). Over de huiszoeking is in het proces-verbaal van het getuigenverhoor van E op 14 juni 2001 onder meer het volgende vermeld:

"Ik was ten tijde van de huiszoeking teamleider bij de douanerecherche van de Fiod en als zodanig hulpofficier van justitie. (…) Bij de huiszoeking was de rechter-commissaris niet aanwezig. Wel aanwezig waren de heer F en nog een aantal ambtenaren van de douanerecherche. (…) De aanleiding van de huiszoeking was het aantreffen van een partij verdovende middelen op een boot (…). Ik kan mij

geen voorstelling meer maken van de ruimte waarin de huiszoeking plaatsvond. (…) Dit was geen geplande huiszoeking. We hadden dus geen tekening van het pand. (…)

Vraag: Was u naar speciale zaken op zoek?

Antwoord: Ja, onder andere naar agenda's, papieren en vuurwapens, verdovende middelen en vermogen, zoals geld en sierraden. Daar zoeken we standaard naar. (…)

Vraag: (…) Ik wil u een bijlage voorhouden, bestaande uit een tekening van de locatie waar de huiszoeking op betrekking had. (…) vraag is of dit de ruimte is die door u is doorzocht?

Antwoord: Als u mij vraagt of de tekening een volledig inzicht geeft in de ruimten die zijn doorzocht, dan antwoord ik u dat dit niet het geval is, want het kwam voor dat er ook andere ruimten werden doorzocht zoals kelderboxen (…). Alleen als er iets in

deze ruimten werd aangetroffen werd daar aantekening van gemaakt. (…) De lijst van inbeslagneming die als bijlage behoort bij het proces-verbaal van huiszoeking bevat een volledig overzicht van zaken die zijn aangetroffen onder vermelding van de ruimten waarin die zaken zijn aangetroffen, hetgeen niet uitsluit dat er andere ruimten zijn doorzocht waarin niets is aangetroffen."

2.9. Over de huiszoeking is in het proces-verbaal van het getuigenverhoor van F op 21 juni 2001 onder meer het volgende vermeld:

"Vraag: Wie waren bij de huiszoeking aanwezig?

Antwoord: De heer I, mevrouw J, de heer E, de heer K. (…)

Vraag: Kunt u de locatie beschrijven waar de huiszoeking heeft plaatsgevonden?

Antwoord: De locatie was een flat achter de b-straat te P. Tweede verdieping. Er was ook een kelderbox. (…)

Vraag: U sprak over een kelderbox. Heeft de huiszoeking zich ook tot die kelderbox uitgestrekt?

Antwoord: Ja, ik ben daar samen met collega I in geweest. (…)

Vraag (…): Hoe bent u binnengetreden in de box?

Antwoord: Voor zover ik me kan herinneren, is de kelderbox niet opengebroken omdat in de woning, naar ik mij herinner, een bos sleutels is aangetroffen, waarvan er 1 paste op de deur van de kelderbox. (…) Ik weet niet meer wat er zich in de kelderbox bevond. (…) Ik weet niet meer of ik toen een doos of een soortgelijk voorwerp heb geopend. (…) het is gebruikelijk dat slechts aantekening wordt gemaakt van zaken die worden aangetroffen en van hetgeen daarop betrekking heeft."

2.10. In een handgeschreven bijlage bij het proces-verbaal van de huiszoeking van 9 augustus 1992 waarin voorwerpen zijn vermeld die bij de huiszoeking zijn aangetroffen is onder meer een sleutelbos vermeld.

2.11. In het proces-verbaal van het getuigenverhoor van H op 20 augustus 2002 is onder meer het volgende vermeld:

"Op de vraag van gemachtigde of ik ooit geld in bewaring heb genomen van de heer X antwoord ik ja. Dat is 1 keer gebeurd. Dat is in de zomer van het jaar 1994 geweest. Een paar maanden later heb ik het geld weer teruggegeven. Het ging om 800 briefjes van 1.000 gulden. Dat geld bevond zich in twee bruine enveloppen die heb ik op elkaar gedaan met een elastiek eromheen en opgeborgen. Wij hebben dat geld samen afgeteld. Dat geld is ongeveer twee maanden door mij bewaard (…). Ik heb dat

geld op een speciale plek bewaard. (…) Op de vraag van de inspecteur of ik met de heer X buiten een vriendschappelijke band ook een zakelijke band heb gehad, antwoord ik dat ik wel eens wat voor hem heb gerepareerd en hij voor mij ook, maar dat lag eigenlijk in de sfeer van de vriendschappelijke relatie. (…) Wij zagen elkaar in die tijd regelmatig in het café of in een koffiehuis. (…) Op de vraag van de inspecteur op welke plaats het geld door mij in ontvangst is genomen, antwoord ik dat dit is gebeurd in een huisje in Z, dat destijds door de heer X was gehuurd, nabij de c-straat (…) Op de vraag of ik op de hoogte was met de herkomst van het geld, antwoord ik dat ik daar niets van af wist. (…) Met betrekking tot het in bewaring nemen van geld is niets op papier gezet. Over de plek waar ik het geld bewaarde, wil ik verder niet verklaren omdat ik dan die plek kwijt ben. Op de vraag waarom de heer X geld bij mij in bewaring wilde geven, antwoord ik

dat dat was omdat wij elkaar al lang kenden en omdat van de plaats waar de heer X woonde meer mensen een sleutel hadden. (…) De teruggave van het geld heeft plaatsgevonden buiten een cafeetje in Z. Het geld is niet nageteld, de enveloppen waren dichtgeplakt."

2.12. In zijn brief aan gemachtigde van 3 mei 1999 schrijft de inspecteur onder meer het volgende:

"In vervolg op het schrijven van 2 april 1999 met betrekking tot het (…) verzoek om inzage in de gegevens waarop de Belastingdienst haar aanslagen baseert deel ik u het volgende mede: Uw verzoek om inzage in de processen verbaal is (…) doorgezonden naar (…) de officier van justitie.

(…)

Bijgaand treft u een overzicht aan van de gebruikte gegevens opgesomd in de produkties 1 tot en met 17. De betreffende afschriften worden tevens bijgevoegd."

2.13. In een verslag van het horen van belanghebbende op 17 mei 1999 is onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van een vraag van de hoorder wat het adres d-straat betreft stelt belanghebbende dat hij deze gedurende twee jaar ondergehuurd heeft (…). Het betreft de periode kerstmis 1994 tot en met 1996 (…)."

2.14. De inspecteur heeft het bedrag van het belastbaar inkomen van ƒ 3.558.428 als volgt berekend:

Aangegeven belastbaar inkomen ƒ nihil

Inkomsten uit transport, opslag,

distributie van drugs 3.493.918

Rente (4,5 maand tegen 5% markt-

rente x 3.493.918) 65.510

Rentevrijstelling 1.000 -/-

Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 3.558.428

De in geschil zijnde aanslag is vastgesteld met verrekening van (een) voorlopige aanslag(en) ter grootte van ƒ 150.125.

3. Geschil

In geschil is of de inspecteur het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen van belang-hebbende bij de bestreden uitspraak terecht heeft gehandhaafd op ƒ 3.558.428,-.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de door partijen overgelegde pleitnota's.

4.2. Voor het verhandelde ter zitting van 13 maart 2001 en 14 mei 2002, alsmede voor de getuigenverhoren die zijn gehouden op 14 juni 2001, 21 juni 2001 en 20 augustus 2002, verwijst het Hof naar de daarvan opgemaakte processen-verbaal.

4.3. Ter zitting van 4 maart 2003 is - zakelijk en kort weergegeven - door en namens belanghebbende nog het volgende toegevoegd:

Het was niet nodig om in een eerder stadium van de procedure voor te stellen H als getuige te horen. Voor mij is nieuw dat H ook verdachte is geweest in de zaak waarvoor ik in 1992 ben vervolgd. Misschien dat H verdachte was, omdat hij met mij omging. Het Hof wordt verzocht de zaak terug te verwijzen naar de inspecteur, omdat de rechten van belanghebbende in de bezwaarfase zijn geschonden. Het stuk dat de inspecteur thans inbrengt kan niet worden geaccepteerd.

4.4. De inspecteur heeft ter zitting van 4 maart 2003 - zakelijk en kort weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Uit het door mij overgelegde voorblad van een proces-verbaal blijkt dat H destijds ook verdachte was in de zaak waarvoor belanghebbende in 1992 is vervolgd. Dit voorblad is ook reeds eerder overgelegd, zij het in een versie waarin de naam van H was geanonimiseerd. De officier van justitie heeft toestemming verleend om gegevens uit het overgelegde tapverslag te gebruiken. Verder zijn uit dat onderzoek geen gegevens gebruikt. Belanghebbende beschikt over alle gegevens waarover de inspecteur beschikt. In de bezwaarfase heeft belanghebbende inzage gekregen in het dossier en vervolgens is er ook contact geweest over nadere informatie. Belanghebbende had daar geen behoefte aan. Hij wilde zo spoedig mogelijk een uitspraak op het bezwaarschrift. Er is voldoende gelegenheid geweest om alle stukken in te zien. Ik verwijs ook naar mijn brief van 6 september 2002.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Vaststaat dat belanghebbende in 1992 tot een gevangenisstraf van drie jaren is veroordeeld ter zake van het bezit en het in het verkeer brengen in 1992 van een grote hoeveelheid drugs, dat hij in 1994 uit detentie is ontslagen en dat hij in 2001 door het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren ter zake van onder meer de handel in drugs in 1997.

5.2. Vaststaat voorts dat belanghebbende in het aan hem uitgereikte en ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 heeft verklaard geen inkomsten te hebben genoten.

5.3. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in 1997 een aanzienlijk bedrag aan inkomsten heeft genoten uit zijn betrokkenheid bij de invoer van, de handel in en de opslag van drugs, welke inkomsten door hem op grond van het onder 2.2 aangehaalde rapport zijn geschat op ƒ 3.558.428, en dat belanghebbende, nu hij van deze inkomsten geen aangifte heeft gedaan, ervan dient te doen blijken dat en in hoeverre de bestreden uitspraak onjuist is.

5.4. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij na afloop van zijn detentie in 1994 over ƒ 875.000 beschikte, dat de uitgaven die hij volgens het rapport in 1997 heeft gedaan, voorzover althans deze uitgaven overigens niet door hem worden betwist, zijn betaald met de middelen waarover hij eind 1994 beschikte. Belanghebbende heeft betwist dat hij in 1997 inkomsten uit de handel in, de opslag en de distributie van drugs heeft genoten.

5.5. Naar het oordeel van het Hof kan het onder 5.4 vermelde verweer belanghebbende niet baten nu op grond van hetgeen is vermeld in het rapport, zoals aangehaald onder 2.2, en gelet op het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 september 2001, als vermeld onder 2.4, voldoende aannemelijk is te achten dat belanghebbende in 1997 een zeer aanzienlijk bedrag aan inkomsten heeft genoten uit hoofde van zijn betrokkenheid bij de invoer van, de handel in en de opslag van drugs, wat er ook overigens mag zijn van de stelling dat belanghebbende eind 1994 over ƒ 875.000 beschikte. Wel nog verwijst het Hof voor wat betreft deze stelling naar zijn beslissingen inzake de beroepen van belanghebbende betreffende de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 en 1996, in welke beslissingen het Hof die stelling niet bewezen heeft geacht.

5.6. Het vorenstaande brengt mede dat belanghebbende, door in het aan hem uitgereikte en door hem geretourneerde aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 geen inkomsten te vermelden, niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en dat hij op deze grond ervan dient te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is. In dit bewijs acht het Hof belanghebbende evenwel niet geslaagd. Belanghebbendes stelling dat hij nooit over bankrekeningen heeft beschikt en derhalve geen rendement op vermogen kan hebben behaald, kan hem niet baten, nu hij overigens geen inzicht heeft verstrekt in de wijze waarop hij de beschikking had over - naar moet worden aangenomen - grote sommen geld en waarom die wijze van beschikken niet rendeerde.

5.7. Door bij zijn schatting van het in 1997 door belanghebbende genoten inkomen uit te gaan van de berekening van het door belanghebbende behaalde voordeel als vermeld in het rapport en daarbij tevens een zeker daarop gerealiseerd rendement in aanmerking te nemen heeft de inspecteur bij de vaststelling van de bestreden uitspraak niet onredelijk gehandeld. Dat het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel in het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2002 is geschat op ƒ 2.693.118 doet hieraan niet af. Voorts verwerpt het Hof de stelling van belanghebbende dat het door de inspecteur in aanmerking genomen wederrechtelijk verkregen inkomen door twee gedeeld zou moeten worden, omdat dit voordeel niet alleen zou zijn genoten door belanghebbende, maar tevens - en ieder voor de helft - door zijn zoon. Uit onderdeel IV van het rapport waarop de inspecteur zich heeft gebaseerd blijkt dat met deze omstandigheid reeds rekening is gehouden.

5.8. Het Hof verwerpt het verweer van belanghebbende dat hem in de bezwaarfase onvoldoende gelegenheid is verstrekt voor inzage in stukken, aangezien de beslissing van het Hof niet op andere stukken is gebaseerd dan stukken waarvan belanghebbende in het kader van de onderhavige procedure heeft kunnen kennisnemen en zich daarover heeft kunnen uitlaten. Voorts acht het Hof aannemelijk dat, zoals de inspecteur ter zitting van 4 maart 2003 heeft verklaard, belanghebbende in de bezwaarfase inzage in het dossier heeft gekregen. Het Hof verwijst hiervoor in het bijzonder naar de brief van de inspecteur als vermeld onder 2.12. Voor een terugverwijzing van het ingediende bezwaar naar de inspecteur teneinde deze daarop opnieuw uitspraak te laten doen ziet het Hof in het onderhavige geval geen grond.

5.9. Aan de opmerking van de inspecteur ter zitting van 14 mei 2002 dat hij terugtreedt bij een veroordeling van belanghebbende tot ontneming van het door hem in 1997 wederrechtelijk ontnomen voordeel verbindt het Hof geen gevolg, omdat daarbij niet is aangegeven op welk moment en op welke wijze de inspecteur voornemens is in een voorkomend geval aan het alsdan beoogde terugtreden uitvoering te geven. Naar het oordeel van het Hof is een dergelijk

terugtreden op grond van het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 11 februari 2002, tegen welk arrest, zoals gemachtigde ter zitting van 14 mei 2002 heeft verklaard, cassatie is ingesteld, niet reeds geboden bij het doen van de onderhavige uitspraak. Het gestelde in het Besluit van 1 december 1997, nr. AFZ 97/2041, VN 1997, blz. 4684, leidt niet tot een ander oordeel.

5.10. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het beroep niet gegrond is, dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd en dat de aanslag moet worden gehandhaafd.

6. Proceskosten

Nu de uitspraak van de inspecteur in stand blijft en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 9 september 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing van de uitspraak is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.