Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-06-2003, AO0282, 02/02023

Gerechtshof Amsterdam, 03-06-2003, AO0282, 02/02023

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 juni 2003
Datum publicatie
17 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AO0282
Zaaknummer
02/02023

Inhoudsindicatie

Verbouwing was niet zodanig radicaal dat in bouwkundig opzicht in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden: niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van onderhoudswerkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 maart 2002, aangevuld bij schrijven van 9 mei 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 11 februari 2002, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999.

1.2. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van fl. 54.512. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 is in afwijking daarvan opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 150.166. Het tegen deze aanslag ingediende bezwaarschrift is op 15 november 2001 ingekomen ter inspectie. In zijn uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot het verminderen van het belastbaar inkomen met fl. 74.768 in verband met aftrekbare kosten. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. 129.280 omdat bij de aanslagregeling en het doen van uitspraak op bezwaar abusievelijk de dotatie aan de oudedagsreserve niet is verwerkt.

1.4. Het beroep is op 9 oktober 2002 ter zitting behandeld. Belanghebbende heeft naar aanleiding van die zitting zijn standpunt in een brief van 23 september 2002 aangevuld. Ofschoon belanghebbende bij schrijven van de griffier van 3 september 2002 op de hoogte is gesteld van de plaats en het tijdstip van de behandeling van het beroep is hij niet ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.5. Op 23 oktober 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan waarvan het proces-verbaal op 6 november 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief, ter griffie ontvangen op 21 november 2002, is door belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 41 is tijdig op de bankrekening van het Hof gestort.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1966 en ongehuwd, is sinds eind 1995 eigenaar van het pand a-straat 30. Belanghebbende woont zelf op de eerste etage van dit pand en verhuurt de begane grond, de tweede en derde etage en de zolderetage aan derden. In 1999 heeft belanghebbende de zolderetage van het pand, waar voorheen de bergingen van de eerste, tweede en derde etage waren gesitueerd, voor een bedrag van fl. 74.768 laten verbouwen. In het kader van deze verbouwing zijn op de zolderetage een woonruimte met open keuken, een slaapkamer, een toiletruimte, een badkamer en een hal en drie kleinere bergingen voor de eerste, tweede en derde etage gerealiseerd. Na de verbouwing heeft belanghebbende de woonruimte verhuurd.

2.2. Van de gedingstukken maakt als bijlage III van het verweerschrift deel uit een brief van A van B consultancy aan belanghebbende van 14 december 1998 waarin het volgende is vermeld:

"Onderwerp: Werkzaamheden t.b.v. de verbouwing van de zolderverdieping van het pand a-straat 30 te Z tot zelfstandige woonruimte.

(…)

Hierbij doe ik u een offerte toekomen voor de volgende werkzaamheden;

- het houden van een aanbesteding t.b.v. keuze aannemer;

- Begeleiding, overleg en coordinatie met opdrachtgever, bouw en woningtoezicht en aannemer;

- Toezicht houden op de bouw en directievoering".

2.3. Verder maakt van de gedingstukken als bijlage V van het verweerschrift deel uit een brief van 28 januari 1999 van C van Bouwcombinatie D BV aan belanghebbende waarin het volgende is vermeld:

"Met dankzegging voor uw uitnodiging omtrent de renovatie van de zolderverdieping kunnen wij u de volgende vrijblijvende offerte doen toekomen.

De werkzaamheden omvatten het leg slopen van de huidige zoldervedieping.

En het indelen van de verdieping volgens de tekening dd 28.10.98 van B consultancy (bestek 98)0

En wel voor de somma fl 66.375,00 excl b.t.w. zoals wij op (…) dinsdag 26.01.1999 besproken hebben".

2.4. Tot de bij het verweerschrift overgelegde bijlagen behoren bouwtekeningen, op papier van B consultancy, waarin de "bestaande toestand" en de "nieuwe toestand" van de zolderverdieping van het pand a-straat 30 is aangegeven en waaruit is op te maken dat de indeling van die verdieping is gewijzigd van een ruimte met drie gedeelten die behoren tot respectievelijk de eerste, tweede en derde verdieping, in een ruimte die wordt aangeduid met 'woonkamer/keuken' respectievelijk 'slaapkamer' en waaraan sanitaire voorzieningen zijn toegevoegd.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de kosten van de verbouwing zijn aan te merken als aftrekbare kosten.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, het proces-verbaal van de zitting en het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Van - in beginsel aftrekbare - onderhoudskosten is sprake indien en voorzover de werkzaamheden om de kosten waarvan het gaat, ertoe hebben gestrekt om een onroerende zaak, zoals deze bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten in de regel worden gesplitst in onderhoudskosten en kosten van verbetering. Een dergelijke splitsing komt niet meer aan de orde indien de verbouwing zo radicaal is dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een zo radicale vernieuwing moet worden bezien wat er in bouwkundig opzicht is geschied. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of bij de verbouwing zelfstandige wooneenheden ontstaan of tenietgaan, al kan dat wel enig licht werpen op de aard van de kosten.

5.2. Belanghebbende heeft, zo valt ook af te leiden uit de door hem overgelegde bouwtekeningen en facturen, in 1999 de zolderetage van het pand, waar voorheen de bergingen van de eerste, tweede en derde etage waren gesitueerd, laten verbouwen tot een woonruimte en drie kleinere bergingen. In dit kader is de indeling en het gebruik van deze etage gewijzigd en zijn in het kader van het tot stand brengen van een wooneenheid voorzieningen aangebracht. Niettemin zijn de omtrekken, het dak en de daar aanwezige bergingen als zodanig blijven bestaan. Alsdan kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat aard en omvang van de werkzaamheden er toe hebben geleid dat de verbouwing zodanig radicaal was dat in bouwkundig opzicht in wezen nieuwbouw van de zolderetage heeft plaatsgevonden nu het vorenoverwogene impliceert dat de zolderetage als zodanig ook is blijven bestaan.

5.3. De inspecteur heeft subsidiair gesteld dat de kosten gelet op aard en omvang van de werkzaamheden volledig als kosten van verbetering moeten worden aangemerkt. In dit verband heeft de inspecteur gesteld dat de kosten van reparaties aan het dak van het pand begrepen zijn in een bedrag van fl. 12.179 dat als 'kosten achterstallig onderhoud n.a.v. werklijst stadsdeelraad' in aftrek is aanvaard. Het Hof volgt de inspecteur in deze stelling. De werkzaamheden welke betrekking hebben op het niet in aftrek aanvaarde bedrag als omschreven in een brief van de aannemer van 28 januari 1999 wijzen niet op onderhoudswerkzaamheden, maar op het herzien van de indeling van de zolderverdieping. Daar komt bij dat de werkzaamheden die betrekking hebben op de kosten die wel in aftrek zijn aanvaard in een bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende omschreven zijn als 'kosten achterstallig onderhoud'. Een en ander brengt mee dat van belanghebbende voor diens stelling dat de niet in aftrek aanvaarde kosten betrekking hebben op onderhoud nader bewijs mag worden verlangd. Op grond van de stukken die belanghebbende in dit verband heeft overgelegd, zoals bouwtekeningen en facturen, acht het Hof de stelling van belanghebbende evenwel niet aannemelijk. Dit leidt ertoe dat belanghebbende niet erin is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat van het in geschil zijnde bedrag ad. fl. 74.768 een gedeelte betrekking heeft op onderhoudswerkzaamheden als bedoeld onder 5, zodat dit bedrag niet in aftrek kan komen.

5.4. Het gelijk is gelet op het vorenoverwogene aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Het Hof laat een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege nu gesteld noch gebleken is dat zich voor vergoeding in aanmerking komende kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht hebben voorgedaan.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 129.280; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Aldus vastgesteld op 3 juni 2003 ter vervanging van de mondelinge uitspraak door mr. Van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.