Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2003, AO1124, 02/06833
Gerechtshof Amsterdam, 05-11-2003, AO1124, 02/06833
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 november 2003
- Datum publicatie
- 31 december 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AO1124
- Zaaknummer
- 02/06833
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 224
Inhoudsindicatie
Op grond van de Verordening Toeristenbelasting 2001 van de gemeente Bergen mocht belanghebbende het aantal overnachtingen waarvoor toeristenbelasting was verschuldigd voor een deel forfaitair bepalen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 22 oktober 2002 van de Coördinator backoffice van de gemeente Bergen, verweerder, betreffende een aanslag in de toeristenbelasting met aanslagnummer 21080 voor het jaar 2001.
Het beroep is op 22 oktober 2003 ter zitting behandeld.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een bedrag van ¦ 29.029,50;
- gelast de gemeente Bergen het gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 13 en wijst de gemeente Bergen aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Gronden
1. Belanghebbende exploiteert onder de naam X een recreatieonderneming casu quo camping en kantine exploiteert en in die hoedanigheid gelegenheid biedt tot het overnachten op of in 90 toeristische kampeerplaatsen, 36 seizoenscaravans en 28 zomerhuisjes. Belanghebbende heeft voor de 25 zomerhuisjes en 34 seizoenscaravans waarvan de eigendom niet bij belanghebbende, maar bij de gebruikers ervan berust, een nachtregister bijgehouden en onder overlegging van dit register een aangifte toeristenbelasting voor het jaar 2001 ingediend waarbij (kennelijk) is verzocht de maatstaf van heffing voor deze 25 zomerhuisjes en 34 seizoenscaravans te stellen op het werkelijke aantal overnachtingen.
2. Verweerder heeft een aanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2001 opgelegd naar een totaalbedrag van ¦ 38.017,50 (€ 17.251,87) en daarbij het aantal overnachtingen op of in de 90 toeristische kampeerplaatsen, 36 seizoenscaravans en 28 zomerhuisjes op de voet van artikel 6 van de Verordening toeristenbelasting 2001 (hierna: de Verordening) forfaitair berekend.
3. Belanghebbende stelt dat verweerder de aanslag overeenkomstig de in artikel 7 van de Verordening gegeven mogelijkheid deels op basis van het werkelijk aantal overnachtingen had moeten berekenen en dat die aanslag daarom moet worden verlaagd met ¦ 8.988 tot ¦ 29.029,50. Verweerder bestrijdt de juistheid en validiteit van het door belanghebbende overgelegde register op zichzelf niet doch stelt dat de in de Verordening voorziene mogelijkheid om te opteren voor het werkelijk aantal overnachtingen slechts mogelijk casu quo bedoeld is voor de camping als geheel en dat belanghebbende derhalve voor het geheel een daarvoor benodigd register had moeten bijhouden.
4. Het Hof is van oordeel dat het door verweerder ingenomen standpunt omtrent de toepassing en bedoeling van de bepalingen in de Verordening in het onderhavige geval, geen steun vindt in die bepalingen. Op basis van de artikelen 2, 3, 5, 6 en 7 van de Verordening wordt een toeristenbelasting geheven van degene die gelegenheid biedt tot verblijf, waarbij de belasting wordt geheven naar een aantal overnachtingen dat op forfaitaire wijze wordt berekend en wordt op een door de belastingplichtige op een door hem bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing bepaald op het werkelijke aantal overnachtingen, indien uit door hem over te leggen bescheiden blijkt dat dit aantal lager is dan het op forfaitaire wijze berekende aantal overnachtingen. Gelet ook op de door belanghebbende daarvoor aangevoerde redenen valt niet in te zien waarom de tekst van de Verordening of het overigens door verweerder aangevoerde in het onderhavige geval aan de door belanghebbende voorgestane wijze van bepaling van het aantal overnachtingen in de weg zouden staan. Dit brengt mee dat het Hof de aanslag zal verlagen tot ¦ 29.029,50. Het gelijk is aan belanghebbende.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof verweerder in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse, om de zitting in Amsterdam bij te wonen. Het Hof begroot deze kosten op € 13. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
De uitspraak is gedaan op 5 november 2003 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Vervanging
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.