Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2003, AO3480, 03/02145
Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2003, AO3480, 03/02145
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 december 2003
- Datum publicatie
- 18 februari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3480
- Zaaknummer
- 03/02145
Inhoudsindicatie
Vergrijpboetes als bedoelt in artikel 67e van de Awr kunnen pas worden opgelegd vanaf 1 januari 1998. Derhalve kan artikel 67e niet toegepast kon worden met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op 1997. De vergrijpboete mist derhalve wettelijke grondslag en de boetebeschikking dient te worden vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 25 maart 2003, betreffende de verhoging inzake de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 december 2003.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- handhaaft de navorderingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van € 651,80 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. Belanghebbende, geboren op 00-00-00, is rooms-katholiek pastor. Bij notariële akte, gedagtekend 16 oktober 1990, heeft hij aan 18 verschillende instellingen een jaarlijks te betalen periodieke uitkering geschonken, zulks voor een tijdvak van vijf achtereenvolgende kalenderjaren voor de eerste maal op 1 december 1990 en, behoudens eerder overlijden, voor de laatste maal op 1 december 1994 (verder de giften). De giften bedragen in totaal ƒ 12.700. Met ingang van het jaar 1990 heeft belanghebbende jaarlijks voormeld bedrag betaald. De in dat verband gevraagde aftrek op de voet van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) is jaarlijks door de inspecteur verleend.
1.2. Belanghebbende heeft ook in de jaren 1995 tot en met 1999 aan dezelfde 18 instellingen een bedrag van in totaal ƒ 12.700 betaald. Belanghebbende heeft voor het jaar 1997 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 43.311. In deze aangifte heeft hij een bedrag van ƒ 12.700 in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen ter zake van giften in de vorm van lijfrenten. De primitieve aanslag werd op 5 november 1998 conform de ingediende aangifte opgelegd.
1.3. In een brief van 17 april 2002 heeft de inspecteur navorderingen aangekondigd over de voor de jaren 1997 tot en met 1999 in aftrek gebrachte giften. Hij schrijft voorts:
Over deze correctie ben ik voornemens (…) een boete ingevolge artikel 67e van de AWR en van Hoofdstuk IV van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op te leggen.
1.4. Op 17 mei 2002 heeft de inspecteur voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.011 (ƒ 43.311 + ƒ 12.700).
1.5. In zijn verweerschrift schrijft de inspecteur over de 'boete':
Vergrijpboete
Bij het opleggen van de navorderingsaanslag is tevens een vergrijpboete opgelegd. Deze vergrijpboete bedraagt 25% van de verschuldigde belasting.
1.6. De inspecteur heeft bij zijn verweerschrift geen duplicaat van het aanslagbiljet overgelegd. Het door de inspecteur ingebrachte 'Afschrift van de resultatennota met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997' vermeldt:
Verhoging : + 0
Boete wegens onjuiste
Aangifte
: +
833
1.7. Na bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de navorderingsaanslag en de verhoging gehandhaafd.
1.8. Na het indienen van het beroepschrift heeft belanghebbende drie kopieën van notariële akten, waarbij belanghebbende wederom termijnen van lijfrenten schonk, aan de inspecteur gezonden. Op grond daarvan concludeerde de inspecteur dat belanghebbende voor ƒ 1.200 alsnog recht had op aftrek van giften in de vorm van lijfrenten. Op 13 juni 2003 heeft de inspecteur het belastbare inkomen van belanghebbende ambtshalve verminderd tot ƒ 54.811. Eveneens is toen de 'Boete' dienovereenkomstig verminderd tot ƒ 683.
2. In geschil is of terecht een 'Boete' van uiteindelijk ƒ 683 is opgelegd. De hoogte van de enkelvoudige belasting is - na de ambtshalve vermindering van 13 juni 2003 - niet meer in geschil.
3. De gedingstukken en dan met name de daaruit onder 1.3, 1.5 en 1.6 geciteerde passages, laten geen andere conclusie toe dan dat de inspecteur bij beschikking een vergrijpboete als bedoeld in artikel 67e van de Awr heeft opgelegd. Deze bepaling is inwerking getreden per 1 januari 1998. Ingevolge artikel XXIII van de Invoeringswet bestuurlijke boeten (Wet van 18 december 1997, Stb. 737) en artikel III van de Wet van 18 december 1997 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Stb. 738), vinden deze wetten - en daarmee artikel 67e - voor het eerst toepassing met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken of tijdstippen die aanvangen respectievelijk liggen op of na de datum van hun inwerkingtreding (zijnde 1 januari 1998).
Het vorenstaande betekent dat artikel 67e niet toegepast kon worden met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op 1997. De vergrijpboete mist derhalve wettelijke grondslag en de boetebeschikking dient te worden vernietigd.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht Als zodanig komen in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase, als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) alsmede de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Het voor proceshandelingen in de beroepsfase toe te kennen aantal punten wordt met toepassing van de Bijlage bij het Besluit gesteld op 2 (beroepschrift en verschijning ter zitting), de wegingsfactor van de zaak op 1 en de drie zaken (03/02145, 03/02146 en 03/02147) waarin een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken zijn aan te merken als samenhangende zaken waarvoor echter een factor 1 van toepassing is. ). De te vergoeden proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze zaak komen daarmee uit op € 644 (€ 322 x 2 x 1 x 1). De reiskosten van belanghebbende bepaald op € 7,80, zijnde de kosten per openbaar vervoer (tweede klasse). De totale te vergoeden proceskosten in deze zaak komen daarmee uit op € 651,80 (€ 644 + € 7,80). Gesteld noch gebleken is van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
De uitspraak is gedaan op 17 december 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd. Na verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier en nota griffierecht.
De vervanging van en mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.